BookPDF Available

Kunst van Overleven. Marroncultuur uit Suriname

Authors:
I n houd
ALEx vAN srlPRlAAN EN THoMAS pot-tuÉ lnleiding 8
r Marronage
ALEX VAN STIPRIAAN MarÍons in vergelijking 16
WIM HOOGBERGEN Marronage en Marrons in Suriname zl
z Een nieuw bestaan
RUOnÉ R.M. pAKOSIE EN THOMAS S. pOt-tuÉ Een nieuw bestaan 3z
3 Religie in beweging
nUOnÉ R.M. PAKOSIE -. Ontstaan en ontwikkelingvan Marronreligies 46
JOOp VERNOOIJ Geloof in het bosland: zending en missie onder de Marrons 62
4 Man en vrouw
D lA N E V E R N o N .De vrouw doet het werk in de keuken, de man is er voor het
geweeÍ' 74
THoMAS pot-tvtÉ Zeg het met doeken 9z
' 5 Veranderingen in het onderwijs
AARTscHALKWlJKonderwijsinhetsurinaamsebinnenlandloo
6 Van wie is het binnenland?
ALEX VAN STIPRIAAN Exploratie en exploitatieïan het binnenland toï.tg61 114
MARJO DE THEIJE EN MARIEKE HEEMSKERK Coudwinningals motorvan de
hedendaagse Marronsamenleving lz8
THoMAS PoLIMÉ ru we ruslEY MtStEDJAN Marronskomenopvoorhunrechten
136
7 Marrons in de stad
ALEX VAN STIPRIAAN Migrarie in de twintigste eeuw 146
ERNA AVIANKOI ÈN INE APAPOE Leven in de stad: Marrons in transitie 156
8 Daar zit muziek in
KEN BILBY EN RIVKE JAFFE Marronmuziek: tussen traditie en mondialisering t66
9 Wie de jeugd heeft...
CARLO HOOP Marronjongeren op zoek naar roots, een handreiking 178
ERNA AVIANKOI Marronjongeren rukken op t84
VlNl,E HAABO Deverwarring l9z
Literatuur,g8
De auteurs zoz
Fotoverantwo ording zo4
1i,:.:.1rr1Ë"j:ji
,::.-+- : i\_+=-.-
Boven De gebieden in het Surinaamse binnenland waar de zes Marronvoll(en
leven
KUNST VAN OVERLEVEN
lnleiding
ALEX vAN slpRrAAN EN THoMAS por_ruÉ
ln 2006 stapte Felix de Rooy, maker van spraakmakende tentoonstellingen als 'Wit over zwart' en 'Erfenis van de slavernij',
naar het Tropenmuseum met het voorstel een tentoonstelling te organiseren over de kunst van de Surinaamse Marrons.,
Er is tegenwoordig dan wel toenemende aandacht voor (de erfenis) van het Nederlandse slavernijverleden, maar zij die aan
de slavernij ontsnapten - de Marrons - treden daarbij nauwelijks voor het voetlicht. Toch zijn Nederlandse musea schatka-
mers voor de materiële cultuur van de Marrons, met het ïropenmuseum voorop. Het museum greep het voorstel dan ook
met beide handen aan, waarna De Rooy samen met de twee redacteuren van dit boek aan de slag ging. Het resultaat van
hun inspanningen is 'Kunst van overleven', de eerste grote Marrontentoonstelling in Nederland, die van november zoog
tot maart 2oIo te bezoeken is. Alleen in de Verenigde Staten vonden eerder twee Marrontentoonstellingen plaats. ln beide
exposities hadden de hedendaagse godfathers van het Surinaamse Marrononderzoek, Richard en Sally Price, de hand.,
Eigenlijk is het opmerkelijk dat niet veel meer musea tentoonstellingen aan de Surinaamse Marrons hebben gewijd,
want in Europa is zeker een dozijn grotere en kleinere Marroncollecties te vinden. Nog frappanter wordt het met de weten-
schap dat er al meer dan een eeuw belangwekkend onderzoek naar de Surinaamse Marrons is gedaan en dat hieruit
wereldberoemde publicaties met vaak prachtige illustraties zijn voortgekomen. Veel museumcolleslie.< - ook die van het
Tropenmuseum - hebben hun basis in de wetenschappelijke expedities die vanaf het eind van de negentiende eeuw naar
de Marrongebieden.werden ondernomen (zie hoofdstuk 6).
Tussen I87o en t94o werden_zo'n vijftien tot twintig expedities naar het Surinaamse binnenland georganiseerd. Ze
dienden vooral een cartografisch en geologisch doel, maar leverden ook veel antropologisch materiaal op. Tot de belang-
rijkste onderzoekstochten uit die tijd behoren die van uartin (raa7),;oest (1893), Van Stockum (1904), oe Goeje (1908 en
t937) en Eilerts de Haan (t9to).
Echt internationaal werd het Marrononderzoek toen het antropologenechtpaar Melville en Frances Herskovits naar
Suriname kwam en na onderzoek onder de stedelijke Afro-Surinaamse bevolking ook naar de Marrons in het binnenland
trok. Melville Herskovits was een van de meest vooraanstaande antropologen in de Verenigde Staten. Hij legde zich toe op
de studie naar de Afrikaanse erfenis in Afro-Amerika. Deze leidde hem en zijn vrouw in r9z8 naar Suriname, waar ze onder
de indruk raakten van de Afro-culturele rijkdom die ze aantroffen. De onderzoeken van het koppel resulteerden in een aan-
tal prachtig geïllustreerde antropologische studies (t94, t936, r94r), waarvan op dit terrein Rebel Destiny: Among the Bush
Negroes of Dutch Guiono de belangrijkste is. Na de periode van de Herskovitses stond het wetenschappelijk onderzoek naar
de Marrons enige tijd stil - waarschijnlijk ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog. ln de jaren zestig werd het echter ener-
gieker dan ooit weer opgepakt. Opeens was er een nieuwe generatie antropologen die de rijkdom van het Surinaamse bin-
nenland ontdekte. Het wegvallen van lndonesië als veld van onderzoek voor Nederlandse antropologen heeft daar
KUNST VAN OVERLEVEN
ongetwijfeld een rol in gespeeld. Onderzoekers als Silvia de Groot (tgel,ryeS, zoog), Rndré Köbben (t959,t97), Bonno Tho-
den van Velzen (t975, t9aa, zoo4), lneke van Wetering figZf) en Chris de Beet en Miriam Sterman (r9ar) trokken het binnen-
land in en legden de geschiedenis en cultuur van de verschillende Marrongroepen vast. Mede door hun toedoen ontstond
ook belangstelling voor het historische materiaal van en over Marrons in de Nederlandse archieven en zag een substanti-
eel aantal bronnenpublicaties het licht. Wim Hoogbergen begon zelfs eerst in de archieven en ging pas na raadpleging
ervan het veld in (r978, 1985,1996).
Ook vanuit de Verenigde Staten ontstond opnieuw belangstelling voor de Marrons, met name door het werk van
Richard en Sally Price, die in ry66 met veldonderzoek begonnen en als waardige opvolgers van Melville en Frances Hersko-
vits mogen worden gezien. Het echtpaar heeft inmiddels een grote reeks publicaties over de Marrons op zijn naam (onder
andere 1975,1980, 1983, 1984, 1990,199i,2oo8) en is nog lang niet uitgeschreven. De twee worden ook vanuit methodolo-
gisch oogpunt beschouwd als echte vernieuwers van hun vakgebied. Ze hebben het welzijn van de Marrons zich altijd per-
soonlijk aangetrokken. Dat laatste geldt overigens ook voor andere antropologen, zoals Silvia de 6root, die in r973 de
Marron-goonmon uitnodigde om een roots-reis met haar te maken naar hun gebieden van oorsprong in West-Afrika en
daar in woord en beeld verslag van deed (De croot tgl+).oe Croot overleed helaas recentelijk. Andere antropologen die
mooie werken uitbrachten over de Marrons, en met name de Aluku, zijn Jean Hurault (t9et) en Ken Bilby (tggo, rggg). oe
laatste richt zich momenteel meer op deJamaicaanse Marrons, wat hem in staat stelt ínteressante vergelijkingen te
maken.
Tot de jaren tachtig waren het vooral buitenstaanders die over de geschiedenis en cultuur van de Marrons publiceer-
den. Nadien is daar een nieuwe, hoopgevende groep bij gekomen, namelijk Marrons zelf. Een aantal van hen is ook verte-
genwoordigd in dit boek: André Pakosie 0glg,tggg,zooz,zoo4),Thomas Polimé (1988, t9g7,2ooo, zooT)carlo Hoop (r99r),
Vinije Haabo, lne Apapoe en Erna Aviankoi.
Centraal in dit boek staat de vraag óf en vooral hóe de Marroncultuur kan overleven in deze tijd van globalisering - een tijd
waarin de verste uithoeken van de wereld op alle mogelijke manieren met elkaar verbonden zijn geraakt, zelfs de marges,
waartoe ook de Marrons tot kortgeleden nog werden gèiekend. Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw kwamen de
meeste Marrons hooguit eenmaal per jaar in Paramaribo om uitgebreid boodschappen te doen. Ze leefden niet in totale
isolatie, zoals geregeld wordt gedacht, maar wel apart van de rest van het land. Nu, een halve eeuw later, zijn er in het bin-
nenland Chinese winkels met goederen van overal ter wereld en werken complete Braziliaanse (mannen)gemeenschappen
er in de goudwinning. Bovendien woont de meerderheid van het totale aantal van circa t2o.ooo Marronsr niet meer in het
Surinaamse binnenland, maar in Paramaribo, Frans-6uyana of Nederland. Marrons die nogwél in het binnenland wonen,
onderhouden via hun mobiele telefoons vaak intensief contact met hun elders verblijvende directe verwanten. Marrons
zijn nu ook politiek georganiseerd: ze hebben eigen partijen en maken momenteel deel uit van de Surinaamse regering.
Marronorganisaties voeren zelfs internationale rechtszaken over hun grondenrechten en het onrecht dat hen is aangedaan
tijdens de binnenlandse oorlog fgAel9gz). Multinationale ondernemingen hebben grote belangen in het Surinaamse bin-
nenland. Kortom, op alle mogelijke manieren zijn Marrons - al dan niet bewust - geïntegreerd geraakt in de omringende
wereld en migratie is inmiddels bijna een vast onderdeel van hun levenspatroon.
De migratie van de Marrons vertoont duidelijke trekken van een diaspora. Hoe ver ze zich ook buiten het Surinaamse
binnenland bevinden, vrijwel alle gemigreerde Marrons zijn in meer of mindere mate nog steeds verbonden met het fami-
liegebied en het dorp van herkomst. Of dat ook na enkele generaties nog het geval zal zijn, is uiteraard de vraag. Het is in
elk geval iets wat de traditionele gezagsdragers in het binnenland sterk bezighoudt. ze maken zich ernstig zorgen om het
verdwijnen van de traditionele cultuur en het feit dat Marronjongeren hun geschiedenis niet meer kennen, niet meer
weten hoe het hoort en geen ontzag meer hebben voor de ouderen. Op zich is dit een tendens die overal ter wereld gaande
is, maar de zorg is zeker niet ongegrond. Er zijn maar weinig volken waarvan binnen enkele decennia de meerderheid bui-
ten het traditionele territorium is gaan wonen. En als je stelt dat cultuur en context nauw samenhangen, is het gegeven
dat velen uit de traditionele context zijn vertrokken een bedreigende factor voor het behoud van de cultuur. Aan de andere
kant worden alle culturen geconfronteerd met globalisering, en toch vinden we Peruanen nog steeds heel anders dan
Kenianen, Grieken of Bengali, ook in hun moderne uitingen. Taal is daarin een van de sterk bindende factoren. Als ook díe
INLEIDINC
verdwijnt, ontstaat wél een cultuurprobleem - hoewel dat nog steeds niet dramatisch hoeft te zijn, want ondanks dat alle
drie volken Spaans spreken, is er een duidelijk onderscheid tussen Mexicanen, Argentijnen en Spanjaarden.
Het staat vast dat Marronjongeren in Paramaribo - en in nog sterkere mate in Nederland - vaak weinig weet hebben
van de traditionele cultuur. Dat de kennis en kunde van het typische Marronhoutsnijwerk nog maar bij een kleine groep
mannen berust en dat deze soms eerder in Frans-Guyana worden aangetroffen dan in Suriname. Het is bovendien een feit
dat door toenemend onderwijs en de medialisering de orale cultuur - die van verhalen vertellen, mondeling kennis door-
geven en het middels vertellingen vasthouden van de geschiedenis - afneemt; dat geldzucht en individualisme de groeps-
en gezagsverhoudingen ondermijnen; dat veel culturele verplichtingen buiten het binnenland niet te handhaven zijn en
dat steeds meeÍ MarÍons trouwen met niet-Marrons.
Evengoed is het een feit dat datgene wat wij aanduiden als de traditionele Marroncultuur altijd in beweging is
geweest. De Prices hebben daarvan prachtige voorbeelden laten zien in hun studies over de Marronkunst. Het is ook een
vaststaand gegeven dat de geldeconomie alveel langer een rol speelt in de Marronsamenleving dan we vaak geneigd zijn
te denken; dat de urbanmuziekscene in Paramaribo in belangrijke mate wordt gedomineerd door jonge Marrons en dat er
ook herkenbare nieuwe Marronstijlen ontstaan. Het is een feit dat er jonge Marronkunstenaars zijn die zich juist door hun
Marronachtergrond laten inspireren en dat er jongeren in de Marrondiaspora zijn die bewust op zoek gaan naar hun Mar-
ron-roots om die een plaats te kunnen geven in hun persoonlijk leven in een niet-Marronomgeving.
Beweging en verandering zijn er dus altijd geweest. De snelheid waarmee ze nu gepaard gaan, doet sommigen veron-
derstellen dat de huidige cultuurvernieuwingen niet meer dan stuiptrekkingen zijn voor het definitieve einde. Anderen
zien er daarentegen juist een nieuw begin, culturele veerkracht en continu'iteit in. ln dit boek geven we geen antwoord op
deze kwestie. Evenmin maken we een keuze voor het één dan wel het ander. Heel bewust hebben we een keur aan mensen
met heel uiteenlopende achtergronden gevraagd om vanuit hun eigen ervaring en expertise te schrijven over een van de
terreinen van de Marrongeschiedenis en -cultuur. Die specifieke achtergrond spreekt veelal duidelijk uit hun bijdrage. Door
deze diversiteit is het uitgesloten om te komen tot een eensluidend oordeel over de huidige stand van de Marroncultuur,
Iaat staan over de toekomst ervan. 6elukkig maar, want daarmee zou de complexiteit van de Marronwerkelijkheid waar-
schijnlijk groot geweld worden aangedaan. Sommige auteurs zijn optimistischer dan andere. Weer anderen houden het
vooral bij een beschrijving van de ontwikkelingen, zonder daaraan een gekwalificeerd toekomstbeeld te koppelen.
Voor dit boek hebben we een aantal keuzes gemaakt. Een daarvan betreft de gebruikte terminologie. Zo hebben we geko-
zen voor de term 'Marrons'en niet voor'Bosnegers', wat niet wil zeggen dat deze algemeen aanvaard is. We hebben het
gevoel dat'MaÍron', als geuzennaam, de huidige veranderingen beter weergeeft dan het enigszins koloniaal aandoende
'Bosneger'. Niettemin zijn we ons ervan bewust dat juist'Marron'- dat is afgeleid van het eveneens koloniaal Spaans-
Caraïbische begrip voor loslopend vee - door sommigen juist vanwege die achtergrond wordt afgewezen. Bovendien, zo
stellen sommigen, is het bos datgene wat hen op allerlei manieren bindt en wordt in de verschillende Marrontalen gespro-
ken over busi nenge. Bovendien_is de dubbele'r'in'Marron'wezensvreemd aan de Marrontalen, waarin de'r'in principe
niet wordt gebuikt. We zijn ons ieer bewust dat er diverse verschillen zijn tussen de zes Marronculturen die Suriname
kent. Voor de leesbaarheid hebben we echter zoveel mogelijk gekozen voor een overkoepelende aanpak; alleen daar waar
de auteur het noodzakelijk achtte, tonen we het onderscheid. Voor de namen van de zes Marronvolken hebben we zoveel
mogelijk de eigen terminologie gevolgd. Dat wil zeggen: Saamaka voor Saramakaners, Paamaka voor Paramakaners, Ndy-
uka voor Aukaners (al is onder hen ook de term Okanisi in gebruik, omdat Djoeka vroeger in de stad de denigrerende term
was voor Marrons in hun algemeenheid), Kwinti, Matawai en Aluku of Boni, die beide worden gebruikt. Deze keuze is een
gevolg van het feit dat we met dit boek zoveel mogelijk het perspectief van de Marrons willen tonen. Het moge duidelijk
zijn dat dit niet betekent dat alle Marrons op dezelfde manier naar de dingen kijken, al was het maar omdat de twee
grootste Marrontalen, het Saamaka en het Ndyuka van elkaar verschillen (huis is bijvoorbeeld respectievelijk wosu en osu).
Dat houdt in dat er soms ook verschillende termen en schrijfwijzen worden gehanteerd. Zo wordt het vernederlandste -
tabbetje (eiland) in bijvoorbeeld Langatabbetie ook als Langatabiki of Dritabiki (en eveneens als Diitabiki) geschreven.
Gaan Boli, de belangrijkste nationale plaats van de Ndyuka, wordt in dit boek ook als Cran Bori gespeld, en de functie van
grsnmon wordt merendeels met goonmon aangeduid.
KUNST VAN OVERLEVEN
Links De woning van kapitein Lanté uit Dritabiki is geschonken aan het
ïropenmuseum en opgesteld op de tentoonstelling 'Suriname zoals het leeft
en werkt' in r953
Boven Dezelfde màrronwoning werd gebruikt op de Suriname tentoonstel-
ling in 1962 in het Tropenmuseum, op de voorgrond enkele medewerl(ers en
gasten
dergelijke. We hebben hen wel benaderd voor een foto-opdracht, maar door allerlei omstandigheden is het er uiteinde-
lijk niet van gekomen.
De oudste Marronobjecten in de collectie van het Tropenmuseum zijn afkomstig uit de zogenaamde Haarlem-collectie
van de voorloper van het Tropenmuseum en dateren uit de tweede helft van de negentiende eeuw, waarvan het merendeel
uit het laatste kwart. Ze zijn verzameld door militairen, koloniale ambtenaren en wetenschappers. Later zijn er substanti-
ële collecties meegekomen met de leiders van de wetenschappelijke expedities in het Surinaamse binnenland, die plaats-
vonden tussen lgoo en 1940. We willen benadrukken dat het hier niet ging om roof. Wel kunnen vraagtekens worden
geplaatst bij de evenwichtige tegenwaarde van de goederen waarvoor de objecten werden geruild. ln de jaren vijftig en
zestig van de twintigste eeuw kwamen er opnieuw aanzienlijke collecties naar het Tropenmuseum. Deze waren het resul-
taat van schenkingen na afkondiging van het koninkrijksstatuut dat Suriname binnenlandse autonomie gaf. Deels
bestaan ze ook uit cadeaus die leden van het Nederlandse koninklijk huis bij hun bezoeken aan Suriname ontvingen. ln
deze periode vonden in het Tropenmuseum enkele tentoonstellingen over Suriname plaats, waarbij er ook aandacht was
voor de MarÍons. Daarna is de Marroncollectie vooral aangevuld met schenkingen van particulieren die voor korte of lan-
gere tijd in Suriname verbleven en daar onder andere cultuurobjecten van Marrons verzamelden. De laatste decennia is er
echter nauwelijks actief verzameld, zodat de collectie steeds historischer is geworden. Bij de tentoonstelling'Kunst van
overleven' is het oude materiaal aangevuld met hedendaagse kunst en veel filmmateriaal over hedendaagse ontwikkelin-
gen en de immateriële cultuur.
Tot slot de titel van dit boek: Kunst van overleven. Deze heeft betrekking op de culturele en kunstzinnige veerkracht die de
Marrons ondanks de voortdurende druk van buitenaf nu al bijna drie eeuwen laten zien. Deze veerkracht blijkt ook uit veel
van de opgenomen foto's; de overlevingsdrang spat van sommige bladzijden af. Tegelijk worden door een combinatie van
historische en hedendaagse beelden (sommige met vooral een documentaire waarde, andere met aÍtistieke zeggings-
KUNST VAN OVERLEVEN
ti
1
:l
{I
ï
-
ii
Ë
.ii
1 Marronage
aaoaaaooaaaa
Marrons in vergelijking
ALEX VAN STIPRIAAN
ln alle Amerikaanse regio's waar slavernij heerste, hebben zich doorlopend alle mogelijke vormen van verzet, opstand en
marronage voorgedaan. Dit gebied strekte zich uit van Brazilië en Peru in Zuid-Amerika, via het Caraïbisch gebied tot ver in
de Verenigde Staten. Vanaf het allereerste moment dat Afrikanen er als slaven werden aangevoerd zijn geslaagde pogingen
ondernomen om aan het slavenleven te ontsnappen en ver van de koloniale centra een nieuw bestaan te beginnen. Dit is
niet meer gestopt tot de laatste dagen voor de afschaffing van de slavernij, die op verschillende tijdstippen tussen 1834 en
t888 in de Amerika's plaatsvond.
Vrijwel overal hebben ontsnapte slaven voor korte of Iangere tijd groepen gevormd. Deze leidden een onafhankelijk
bestaan en vormden alleen al daardoor een bedreiging voor de kolonies. Soms groeiden ze uit tot gesettelde gemeen-
schappen en volkeren, soms bleven het rondzwervende gezelschappen. Ze werden echter altijd door de koloniale legers
achtervolgd en in hun bestaan bedreigd.
Die omstandighed-en maken dat er in zekere mate overeenkomsten tussen de verschillende Marrongroepen zijn. Aller-
eerst is er het gegeven dat deze ogstandelingen en vluchtelíngen overal werden aangeduid met dezelfde term: ,Marrons,.
Deze woordkeuze was geënt op de'terminologie van de eerste kolonisator in de Amerika's, de Spanjaarden, die het woord
cimorron gebruikten voor hun loslopende en weggelopen vee en het vervolgens ook op gevluchte slaven toepasten. Later
was de benaming ook onder de Portugezen, Engelsen, Fransen en Nederlanders in zwang, al verdween het voorvoegsel ci-.
Naast Marron werd ook de qerm 'wegloper' of runowoy gebruikt. Hoewel hieruit sterk een benadering vanuit het perspec-
tief van de slavenmeester blijkt, werd het begrip tot kortgeleden algemeen gebruikt door historici en antropologen.
Alleen voor de surinaamse Marrons ontstond in de loop der tijd de term Bosnegers.
ook'marronage', waaÍmee het het proces van opstand en vlucht wordt aangegeven, is alom in gebruik. over het
algemeen worden twee soorten marronage onderscheiden: petit morronage en grond marronoge. Het eerste duidt op de
individuen en kleine groepen die zich aan het slavenjuk onttrokken zonder de directe intentie zich definitief diep in het
binnenland te vestigen. Het ging hierbij veelal om een tijdelijke actie, soms zelfs om een vorm van werkstaking (van Stip-
riaan t99o), die niet zelden eindigde in gedwongen of vrijwillige terugkeer naar de plantage of de slavenmeester. Het kon
een impulsieve wanhoopsactie zijn, maar evengoed een doordacht plan. Soms bleven de gevluchte slaven slechts enkele
dagen weg, in andere gevallen hielden ze zich jarenlang op aan de randen van het gekoloniseerde gebied. ondanks het feit
KU NST VAN OVERLEVEN
t6
dat de vlucht tijdelijk was, bleek uit de petit morronoge duidelijk dat de macht van de slaveímeester zijn beperkingen
kende en dat het nooit zou lukken de Afrikanen totaal tot slaafte maken. De koloniale overheden en de slavenmeesters
beschouwden de petit morronoge als een soort bedrijfsrisico. Het was weliswaar lastig en het kostte geld, maar voor de
negentiende eeuw werd het nauwelijks als een bedreiging gezien. Dat veranderde toen langzaam duidelijk werd dat het
systeem door de kleine marronage van binnenuit wel degelijk werd uitgehold.
Het feit dat vluchtelingen zich uit eigen beweging weer in de slavernij begaven na een vlucht van de plantage, of zelfs
na een bevrijdingsactie door georganiseerde Marrons, toont aan hoe moeilijk de keuze voor grond morronoge moet zijn
geweest en hoe schraal een bestaan in vrijheid in die eerste periode was. Grand morronoge was het proces waarbij groepen
vluchtelingen zich in de onontgonnen, niet-gekoloniseerde binnenlanden verenigden, onafhankelijke gemeenschappen
opzetten en van daaruit de kolonie bestookten. De acties waren gericht op de bevrijding van - soms letterlijk - broeders
en zusters die nog in slavernij leefden, maar ook op het verkrijgen van mensen en middelen om de groep in stand te hou-
den, variërend van werktuigen, zaden en wapens tot vrouwen en kinderen. Eigenlijk is het verwonderlijk dat de Marrons
zoveel acties tegen de kolonisatoren ondernamen, want hun daden lokten altijd militaire actie uit en resulteerden in lang-
durige achtervolgingscampagnes die op hun uitroeiing waren gericht. De Marrons leidden hierdoor een tamelijk opge-
jaagd bestaan. Daar kwam nog eens bij dat ze moesten zezien te overleven in een omgeving die hen aanvankelijkgeheel
onbekend was en waartegen ze zich moesten beschermen. Het kan niet anders of die dhbbele dreiging moet tot een
hechte onderlinge band en grote behoefte aan spirituele steun hebben geleid. Dat zich onder de Marrons al heel vroeg een
sociale organisatie, verwantschap en religieuze systemen hebben ontwikkeld is dan ook hoogstwaarschijnlijk geen toeval.
Deze grond morronoge werd door de Europese kolonisten als zeer bedreigend ervaren. Ze vormde een dagelijkse uitda-
gingvoor het systeem waarop het hele koloniale bestaan was gegrondvest en kostte handenvol geld en mensenlevens.
Overal - of het nu in Brazilië, Jamaica, Colombia, Cuba of Suriname was - trokken de Marrons zich in de meest onherberg-
zame gebieden terug. Vanwege de locaties, maar ook door de houten palissaden en beschermingswallen waarachter ze
zich verschansten, was het lastig om de Marrons te vervolgen. Bovendien waren de koloniale legers niet ingespeeld op de
guerrillatactieken die ze in de strijd hanteerden. ln de Spaanse kolonies waren de Marronnederzettingen bekend als polen-
que (palissade). ln Brazilië werden ze mocombo of quilombo genoemd. De Nederlandse en Engelse kolonies lijken geen
aparte term voor de nederzettingen te hebben gehanteerd. De nederzettingen verschilden overigens sterk in omvang en
karakter. Vele waren relatief klein, van enkele tientallen inwoners tot hooguit een paar honderd. Sommige hadden een tij-
delijk karakter en bestonden uit zeer simpele woningen. Andere hadden een veel definitiever karakter en een duidelijke
Pagina r4-r5 Detail van een plantagekaart van Suriname met ingetekend de
gevechten tussen militaiÍen en Marrons; A. de Lavaux 1237, detail
Linksboven FoÍt Elmina, Ghana, vanaf 1637 de spil in de Nederlandse slàven-
handel, ca. r88o
Rechtsboven Aankomst van slaven in SuÍiname; uit l.6.Stedman 1798
I MARRONACE 17
Linksboven Kapitein Stedman met een gedode MaÍron; uitJ.C.Stedman 1798
Boven Marron die zich in het bos schuilhoudU uit Benoit r8l9
structuur, grotere woningen en landbouwgronden. Sommige werden hoofdzakelijk bewoond door mensen die nog in
Afrika waren geboren, andere hadden ook in de Amerika's geboren inwoners. De grootste Marronnederzetting was waar-
schijnlijk die van Palmares in Brazilië. Deze bestond al lang voordat er in Suriname sprake was van maÍronage. Volgens
schattingen omvatte de nederzetting op haar hoogtepunt zo'n r5oo huishoudens en had ze l8.ooo tot 2o.ooo inwoners
(Russell-Wood rgaz). t',ta een bestaan van bijna een eeuw - en na veel mislukte pogingen tot verovering - werd de nederzet-
ting uiteindelijkin 1tr97 door de koloniale tÍoepen ingenomen.
Een tamelijk algemeen verschijnsel in de Marrongeschiedenis is ook dat het in eerste instantie vooral mannen waren die
de slavernij ontvluchtten. De oorzaakt daarvan ligt waarschijnlijk in het feit dat vrouwen minder flexibel waren door de
zorg die ze voor hun kinderen en meestal ook voor ouderen hadden. Mannen woonden vaak niet bij hen in en waren
mobieler. onder de Marrons was er dus, zeker in de formatieperiode, altijd een groot tekort aan vrouwen. Voor het voort-
bestaan van de groep waren ze echter letterlijk van levensbelang en daarom maakte het verkrijgen van voldoende vrouwen
vaak deel uit van de tochten die de Marrons naar de slavenplantages ondernamen. Lang niet altijd gingen vrouwen bij zo'n
aanval vrijwillig met de Marrons mee. Het Marronbestaan was hard en moeilijk en de toekomst zeer onzeker. Het kwam
nogal eens voor dat.vrouwen, met hun kinderen, na verloop van tijd terugkeerden naar de plantages waar ze vandaan kwa-
men. Emotioneel moet dat een gnorme gespletenheid hebben betekend: vanwege hun kinderen en verwanten ruilden ze
de relatieve vrijheid van het Marronbestaan weer in voor de onvrijheid van het slavenbestaan (Van Stipriaan r99z). price
(zoo3) wijst erop dat het chronische vrouwentekort regelmatig tot onderlinge conflicten leidde. ook werden soms vrou-
wenrooftochten ondernomen naar de lnheemsen, wat leidde tot spanningen in het vrije achterland van de plantagekolo-
nies. lnheemsen waren vrijwel overal van grote betekenis voor de Marrons. ze waren de oorspronkelijke bewoners van hun
vestigingsgebieden en kenden deze door en door. Van hen konden de Marrons leren, met hen konden ze handel drijven en
andere vormen van uitwisseling onderhouden. Tegelijkertijd waren de lnheemsen soms concurrenten of zelfs vijanden,
omdat ze als gids de koloniale legers dienden. Deze combinatie van samenwerking en achterdocht leidde dan ooktot een
vaak dubbelzinnige relatie tussen de Marrons en de lnheemsen.
Deze ambiguiteit is ook teÍug te vinden in de onderlinge relaties tussen en binnen de Marrongemeenschappen (price
zoo3). onenigheid over vrouwen was daarvoor niet zelden de voedingsbodem; overspel met andermans vrouw gold als een
van de zwaartse vergrijpen. Ten aanzien van nieuwkomers - die verraders konden zijn - gold vaak ook een grote achterdocht.
Lange wachttijden en zelfs vormen van gevangenschap gingen vooraf aan de opname in de Marrongemeenschap, die
meestal met enig ritueel gepaard ging.
rB KUNST VAN OVERLEVEN
Een andere opmerkelijke overeenkomst in de geschiedenis van de Marrons is dat ze op veel plaatsen zo'n grote bedreiging
voor de slavenkolonies werden dat de koloniale autoriteiten hen op zeker moment vrede aanboden in ruil voor rust en het
uitleveren van nieuwe vluchtelingen. De Marrons werden daarmee definitief in hun vrijheid erkend, hadden de toezegging
dat ze in hun territoria niet werden aangevallen en ontvingen een sooÍt tribuutbetaling in de vorm van geschenken. Der-
gelijke overeenkomsten zijn vroeger of later gesloten in Brazilië, Colombia, Ecuador, Cuba, Hispaniola (Ualti en de Domini-
caanse Republiek), Mexico, Jamaica en Suriname (Price zoo3: 6o9). uet was een middel dat de koloniale overheden en de
Marrons in de verschillende regio's van elkaar overnamen. De Surinaamse vredesverdragen van tz6o en 1762waten bijvoor-
beeld gebaseerd op die van Jamaica uit i739 enil4o. Dat.de Marrons de overeenkomsten kenden is opmerkelijk; het toont
aan dat ze wisten wat er onder gevluchte slaven in andere landen speelde. Zo refereerde de MaÍron Boston bij de opmaat
naar de Surinaamse vredesverdragen aan de vredesovereenkomsten in Jamaica. Hij beschikte zelfs over de tekst ervan
(oe feet en Price r982; Dragtenstein zooz).
Deze vredesverdragen waren een van de oorzaken dat de meeste Marrongemeenschappen langzamerhand verdwe-
nen. Ook debet aan de teloorgang waren de zware bestrijding van nieuwe Marrongemeenschappen en het feit dat de
bestaande gemeenschappen, zeker na de afschaffing van de slavernij, gaandeweg opgingen in het grotere Afrikaanse
deel van de koloniale samenleving. Geen van de Marrongemeenschappen was daarvaÉrnamelijk geheel onafhankelijk
gebleven. Overal vond (ruil)handel plaats, legaal dan wel illegaal, omdat de Marrons sommige producten nu eenmaal
niet zelf konden produceren, zoals kruit, geweren, ijzeren werktuigen en andere benodigdheden. Suriname is in feite het
enige land waar de Marrons contact onderhielden met de koloniale samenleving maar daarin duidelijk een autonome
plaats bleven innemen.
Omdat de Marrons zo'n grote bedreiging vormden voor de kolonies waren ze vaak veel minder anoniem dan de Afrika-
nen die in de Amerika's in slavernij leefden. Het beeld dat de Ha'itiaanse dictator Franqois'Papa Doc' Duvalier vlakvoor zijn
dood liet oprichten voor de 'onbekende Marron' is dan ook eigenlijk niet zo op zijn plaats. Overal waar opstanden waren,
Boven Loango slaveníamilie uit het Congo gebied; uil j.C.Stedman r/98
Rechtsboven Slàven brengen plengoffer bij een gràf op een plantage,
ïh. Bray, ca. r85o
Boven >tudioporl'ret vàn J màr'ons. begir lo ecuw
I MARRONACE Ío
gevechten plaatsvonden ofvredesverdragen werden gesloten zijn de namen van een groot aantal Marronleiders, soms ook
vrouwen, in de archieven terechtgekomen. Een voorbeeld daarvan is de gevluchte Cubaanse slaaf Diego Grillo, die als
Capitan Diegillo de rechterhand werd van de piraat Kapitein Houtebeen (Price zoo3: 616). Beroemd zijn Cudjoe en O_uao, de
Marronleiders die op Jamaica vrede met de autoriteiten sloten, de koning van Palmares, Ganga-Zumba («ent in pricet979:
t79) en Kofi, de Marron die het bijna lukte de Nederlandse kolonie Berbice (nu deel van Guyana) definitief van de slaven-
houders te bevrijden. Ook de Cubaanse Marron Esteban Montejo verwierf naam; zijn levensverhaal verscheen in boekvorm
(Barnet, I982). De studies over de Marrongeschiedenis wemelen van de namen van individuele Marrons, waardoor ze een
veel menselijker gezicht hebben dan die van de geschiedenis van de slavernij, waarin slaven veelal anoniem zijn. Hierbij
moet wel worden opgemerkt dat niet alle Marronnamen uit archieven afkomstig zijn. Een aantal is door historici en antro-
pologen uit de mondelinge overlevering van de Marrons overgenomen.
Dit voert tot een andere belangrijke vergelijking in de Marronstudies: die tussen de orale traditie en wat is opgeslagen
in archieven. ln dit onderdeel van de geschiedschrijving is inmiddels veel ervaring opgedaan. Sterker nog, het werk van
Richard Price op dit terrein is wereldwijd bekend. Met name zijn First fime (1983) en Alobi's world (t99o), over de formatie-
geschiedenis van de Saamaka, gelden als voorbeelden. Heel bijzonder is zijn gebruik van verschillende stemmen in de
geschiedenis, die in het boek met verschillende lettertypen worden weergegeven. Een van de stemmen is die van de Mar-
rons zelí hun eigen orale geschiedenis. Ook anderen hebben intensief en met suc(es van deze methode gebruikgemaakt
(uoogbergen 2oo9). Het blijkt niet altijd even gemakkelijk de twee soorten bronnen met elkaar in verband te brengen.
Soms vullen ze elkaar goed aan, vaak spreken ze elkaar tegen of blijven er hiaten bestaan. Verwonderlijk is dat niet; beide
bronnen zijn vanuit verschillende perspectieven en met andere motieven tot stand gekomen. Wat in de archieven terecht-
kwam, is vrijwel zonder uitzondering opgeschreven door blanke koloniale ambtenaren, militairen, reizigers en zendelin-
gen, die ieder op hun manier het koloniale belang in het oog hielden. Bovendien zijn de verslagen veelal vlak na de
gebeurtenissen opgetekend, waardoor het goede momentopnames zijn, waarbij de impact die pas achteraf duidelijk werd
echter ontbreekt. De orale overlevering is vanuit het Marronperspectief - en vaak ook nog eens vanuit bepaalde partijen
daarbinnen - tot stand gekomen en vervolgens van generatie op generatie doorgegeven. Daarbij werd de werkelijkheid in
de loop der jaren ongetwijfeld bijgeschaafd en verdicht, en bleven interpretatie, analyse en sturing niet achterwege. Voor
de mondeling overgeleverde informatie geldt net als voor de geschreven geschiedenis: historici verschillen nog al eens
over wat er daadwerkelijk plaatsvond en hoe dit dient te worden geïnterpreteerd. Zo constateerde Silvia de Croot dat de
orale verhalen over de gidsgoden in de formatiegeschiedenis van de Ndyuka die ze hoorde, niet helemaal overeenkomen
met die van Thoden van Velzen en Van Wetering, wat ze wijt aan het gebruik van verschillende informanten. De Croot
(tggS: tgl) stelt echter dat dit echter geen afbreuk doet aan de essentie. voor een systematische chronologie van de Mar-
rongeschiedenis zijn koloniale archieven meestal de beste bron. Voor een interpretatie van binnenuit en een 'mytische
dimensie' kan men zich beter wenden tot de mondelinge verhalen van de Marrons zelf.
Een combinatie van het verzamelde materiaal leidt vaak tot wat Hoogbergen (zoo9: roo-ror) "sprankelende informatie"
noemt. En misschien is dat wel dS mooiste vorm van vergelijkende Marrongeschiedenis. Hoe het ook zij, het vanuit ver-
schillende bronnen vergelijken van MaÍrons met verschillende culturen en levend in andere territoria, levert een schat aan
informatie op. Dankzij die informatie wordt duidelijk dat het hier niet gaat om een historische uitzondering of toevallig-
heid, maar om een substantieel onderdeel van zowel de geschiedenis van de Afrikaanse diaspora als van de ontwikkeling
van de Amerika's.
20 KU NST VAN OVERLEVEN
6 Van wie is het
aaaooaaaoaaaaa binnenland ?
Exploratie en exploitatie van het
binnenland tot tg61
ALEX VAN STIPRIAAN
Het Surinaamse binnenland, de regio ten zuiden van de eerste vallen in de rivieren, was tot het eind van de negentiende
eeuw het domein van Marrons en lnheemsen. De inwoners van de kolonie in noordelijk Suriname hadden nauwelijks
kennis van dit gebied.-Het wes terra incognita; er waren zelfs geen kaarten van. Het enige belang dat de koloniale over-
heid in Paramaribo in de regio stelde, was de houtkap, en die was grotendeels in handen van de Marrons. Onder invloed
van de grote goudvondsten in buurland Frans-Guyana begon dat vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw te
veranderen. Het Surinaamse binnenland werd in kaart gebracht, particuliere ondernemers gingen op zoek naar grond-
stoffen en de koloniale overheid faciliteerde hen daarin. Het idee groeide dat de Marrons alleen maar een sta-in-de-weg
waren als ze niet werden geintegreerd in de koloniale economie. Economische deelname van de Marrons zou voor alle
betrokkenen vooruitgang betekenen. De vraag was alleen op wiens voorwaarden dat moest gebeuren en wat de gevolgen
zouden zijn.
Houtkap
De houtkap was voornamelijk van belang voor de bouw in Suriname zelf, want vrijwel alle gebouwen in het land waren van
hout. Voor de Marrons betekende dat een belangrijke bron van inkomsten, waardoor de Marronsamenlevingen al vanaf het
begin deel uitmaakten van de koloniale geldeconomie. Een voorbeeld was de plantage Groot-Marseille aan de Cottica. Voor
de Ndyuka en Aluku was dit een bijzondere plantage, want veel van de vroegste MaÍrons, onder wie leider Aluku zell waren
114 KUNST VAN OVERLEVEN
ooit van deze en belendende plantages gevlucht, wat nog steeds te zien is aan de lo-namen Jakubi en Lapè.: Uit de boekhou-
ding van suikerplantage Groot-Marseille uit de jaren twintig van de negentiende eeuw blijkt dat er druk gehandeld werd
met de "Aucaner Boschneegers". Ze ruilden bewerkt hout ("gespen, knieën, kuiperhout',) voor contant geld en dram, een
soort ruwe rum die op de plantage werd geproduceerd. cemiddeld ging het in die jaren alleen al op deze plantage om zo,n
85o toenmalige guldens en zoo pullen dram (waarbij één pul circa rr liter dram bevatte en r,5o in toenmalige guldens
kostte). Samen vertegenwoordigde dit een bedrag van ongeveer rr5o gulden, wat tienmaal het jaarsalaris dat de slavenop-
zichter of 'blankofficier' op deze plantage was.2 op die manier kwamen er toen al aanzienlijke geldsommen in de Marronsa-
menlevingen terecht, evenals tamelijk grote hoeveelheden alcohol, die deels voor rituele doeleinden werden gebruikt. Silvia
de croot (tg6:: +s) berekende dat de Ndyuka rond t85o voor gemiddeld 36.000 gulden perjaar verhandelden en voor onge-
veer 15.000 gulden aan dram, zout en bananen invoerden. Ten behoeve van deze handel met het kustgebied werden jaarlijks
200 tot 3o0 passen afgegeven voor gemiddeld rz5o Ndyuka. Het verdiende geld besteedden ze aan gebruiksgoederen, van
waPens tot potten en stoffen, die in de kolonie werden gekocht. Het moet overigens een vreemde situatie zijn geweest dat
de handelende Marrons op de plantages kwamen waar de zwarte bevolking nog in slavernij leefde.
ook na de afschaffing van de slavernij bleef de houtkap belangrijk en groeide het monopolie van de Marrons. De zoge-
naamde houtplantages, waar voorheen op commerciële basis hout werd verbouwd en gekapt, verdwenen vrijwel allemaal
na 1863. De houtkap was wel aan regels gebonden, maar in de praktijk werden de Marrons volledig vrijgelaten. Een koloni-
aal ambtenaar schreef: "[...] wie maar wil kan hout kappen en verkoopen zoveel hij verkiescht. zij, diete lui en te afgodisch
zijn om Auka te verlaten hebben schuld, dat ze niet veel verdienen [...]" (scholten sry94:5fl.1n 1894 stelde de gouverneur
echter dat de "[...] noodzakelijkheid is gebleken om de grens vast te stellen waarboven de boschnegers op de tot dusver
voor hen gebruikelijke wijze, d.i. zonder speciale vergunning en kosteloos, timmerhout zouden mogen bewerken en weg-
voeren [...]" (geciteerd in Scholtens ry94:58). Die grens werd vervolgens alleen voor de Kwinti vastgesteld, voor de andere
Marrons bleef een gedoogbeleid van kracht. Vanaf t9t9 kwam er een voorlopige regeling die stelde dat in het traditionele
woongebied van de Marrons - dat wil zeggen in de hele regio van west naar oost langs de eerste stroomversnellingen
(vallen) in de rivieren: - de houtkap vrij was. Ondanks de komst van particuliere houtmaatschappijen hadden de Marrons
in die tijd nog steeds de helft van de houtproductie in handen (scholtens Dg4:t82en 57). Naarmate de positie van de Mar-
rons sterkerwerd, zag de koloniale overheid steeds meer noodzaak hun invloed in het binnenland terugte dringen.,,Hoe
Pagina rrz-rr3 Vrachtboot op de Marowiine rivieÍ,2oog
Boven Aquarel van een N4arÍon in een korjaal die met handelswaar in de
buurt van plantages vaaÍt; uit Benoit 1839
6 VAN WIE IS HET BINNENLAND? 115
Links Houtl(àp, van oudsheÍ een commerciële bezigheid van Marrons, ca. t92o
Geheel boven Vlot van samengebonden boomstammen voor de verkoop
aan een zageri.i in de stad, gedurende de tocht verbleef men hierop,1946
Boven Door de aanleg van de stuwdam in de Suriname rivier is het voor Mar_
rons onmogelijk geworden met houtvlotten naar de stad te varen. Het ver_
bodsbord bij de stuwdam duidt erop dat het nog wel wordt geprobeerd, 2oo8
eerder het geheele boschneegerdöm verdwijnt en wordt opgenomen onder de gewone ingezetenen der kolonie, hoe beter
["']" en "["'] die heeren hebben reeds te Iang den baas gespeeld in onze bovenrivieren 1...1:' ,ostelden enkele hoge ambte-
naren in t9o4 (geciteerd in Scholtens Dg4:58).
Als gevolg van dit inzicht werd de rol van de grote houtondernemingen langzaam groter. De concessies die hen werden
verleend leidden vaak tot problemen met de Marrons, want ze waren lastig in overeenstemming te brengen met de traditi-
onele Marronwoongebieden. j.w. Gonggrijp, de ambtenaar die op de houtkap en de concessies toezag, stelde daarom:
"Het eenige middel om dergelijke gevallen van rechtsonzekerheid te voorkomen, schijnt mij toe de boschneegers geleide-
lijk het recht te ontnemen om waar ze maar willen hout te kappen. ook overigens wordt het algemeen gewenscht geacht
de boschneegers langzamerhand meer rechtstreeks onder het gezag van het [koloniaal] Bestuur te brengen,, (geciteerd in
scholtens D94:181). Bij een poging tot zo'n bestuurlijke herindeling in tgz4werd de saamaka-goonmon Djankuso tegen
ziin zin naar de stad ontboden, waarop hij bij aankomst verzuchtte: "wij zijn hier gekomen om te luisteren naar de wetten
die de blanken maken voor ons, over ons, zonder ons" (geciteerd in scholtens Dg4:g).
I
I
I,T6 KUNST VAN oVERLEVEN
Expedities
Vanaf halverwege de negentiende eeuw zag de koloniale overheid in dat het binnenland potentie had en meer bij de kolo-
nie moest worden betrokken. Er kwam een ware stroom van wetenschappelijke expedities op gang. ln eerste instantie
waren ze bedoeld om het binnenland in kaart te brengen, het latere doel was exploitatie.
Alleen al tussen 1855 en l89o vonden - onder leiding van Nederlandse, Duitse en Franse wetenschappers - zeker tien
cartografische en geologische expedities plaats. Vervolgens werd tussen rgor en I9r met behulp van nog eens zeven expe-
dities het hele Surinaamse binnenland systematisch in kaart gebracht. Veel van de oude Surinaamse collecties in Europese
musea bestaan uit objecten die tijdens al deze expedities zijn verzameld. Eén zo'n expeditie bestond uit een tiental Neder-
landse militairen, wetenschappers, landmeters en opzichters, vergezeld door vijftien tot vijfentwintig merendeels Afro-
Surinaamse jongemannen uit de stad, die binnenlandervaring hadden opgedaan in de goud- of balatawinning. Ze konden
echter onmogelijk zonder de medewerking van Marrons, die als gids en bootsman werden ingezet.
Marrons waren over het algemeen niet erg gediend van deze vreemde pottenkijkers. Vaak waarschuwden ze de expedi-
tieleden voor de vele gevaren in het binnenland en larderen hun waarschuwingen met enge verhalen over groepen wilde
lnheemsen. Of erwerd opeens meegedeeld, zoals Ndyuka-goonmon Oseisi deed, dat er in het gebied een ernstige ziekte
was uitgebroken. Ook werd vaak maar halve of helemaal geen informatie verstrekt en y'rerd de lnheemsen in de buurt ver-
teld de Europeanen niet te vertrouwen en niet met hen samen te werken. Dit alles had tot doel het moreel van de expedi-
tieleden te ondermijnen en de expeditie te doen mislukken (Wentholt zoo3: rzz-r53).
Niettemin werkten er toch altijd Marrons mee, zij het niet van harte. Zo bleven ze namelijk op de hoogte van het doen
en laten van de expedities. Bovendien leverde het inkomsten op. De expeditieleiders, die vermoedden dat de Marrons hun
onderneming bewust probeerden te traineren, stonden meestal zeer negatief tegenover hen. ln hun aantekeningen schil-
derden ze de Marrons, in tegenstelling tot de Afro-Surinamers uit de stad, vaak af als lui, kinderlijk en onbetrouwbaar. De
Ndyuka-goonmon Alabi werd bijvoorbeeld omschreven als een "EuÍopenanenhater en intrigant" (Wentholt zoo3: t5t).
Een enkeling was wél positief over de Marrons, zoals de etnograaf De Coeje aan het begin van de twintigste eeuw en al
eerder gouverneur Van Sypesteijn. Die laatste was tiidens een dienstreis naar de Ndyuka in Oost Suriname sterk onder de
indruk geraakt van de zware arbeid van de Marrons in de houtkap. ln r88o berichtte hij aan de minister van Koloniën: "Niet
alleen is de hoeveelheid hout, welke ze op bestelling aan de markt brengen, zeer aanzienlijk toegenomen, maar ze verhuren
zich ook ten behoeve van de goudexploitatie, vooral aan de Marowijne, als gidsen en lastdragers; terwijl ze zich vooral bereid
betoonen om aan de goudzoekers, die zich met prospecteren bezighouden, de vereischte hulp te verleenen" (geciteerd in
Thoden van Velzen zoo3: zo). De Marrons wisten dus heel goed waar hun belangen lagen, en dat was niet bij de cartografische
en etnologische expedities.
Links Mando uit Pikin Slee heeft net geholpen een boom van ca. z5
meter te vellen die vervolgens in planken gezaagd moet worden, 2oo8
Boven De expeditie naar de bovenloop van de Suriname Ílvier o.l.v.
topograaf E;lerts de Haan onderweg in l908
6 VAN WIE I5 HET BINNENI.AND? 117
Daar waar de Marrons aan de expedities meewerkten, moesten de Europeanen zich aan hen aanpassen. Met die
wetenschap in het achterhoofd vertraagden de Marrons de loononderhandelingen net zo lang tot ze hun zin kregen
(wentholt 2oo3:126). ook bepaalden ze het tempo van de tochten. Tot grote ergernis van de expeditieleiders was dat
geen Europees maar een Marrontempo, waarbij de omgangsvormen in het binnenland een grote rol speelden. De Mar-
rons visten en jaagden niet alleen voortdurend tijdens de tochten, er werd onderweg ook bij veel dorpen gestopt,
waarna het gezelschap zich moest melden bij de "in speciaal tenue gestoken kapitein", het hoofd van het dorp, die hen
dan een rondleiding gaf, "voorafgegaan door beleefdheidsfrasen over en weer" (wenholt zoo3:t49). Zelfs als er met
christelijke Marrons werd gewerkt, moest er op diverse plaatsen en bij bepaalde kreken en stroomversnellingen - die op
zich al fysieke obstakels vormden - halt worden gehouden om plengoffers te brengen. Toen expeditieleider Bakhuis
tegen zijn christelijke Kwinti-gidsen zei dat hem dat niet erg paste, kreeg hij als antwoord dat "hoewel wij gedoopt
zijn, moeten wij ons in het bosch houden aan de gebruiken onzer voorvaderen wier geesten nog ronddwalen". Die hou-
ding typeerde de relatie tussen het christendom en de Marronreligie in het binnenland. De expeditie had zich dus maar
te voegen naar de rituelen van het offeren en het daarna consumeÍen van de meegenomen dram. Ook al leidde dat er
volgens Bakhuis toe dat sommigen "te veel met de Goden hadden geklonken", wat tot zijn irritatie opnieuw voor ver-
tragin g zor gde (wentholt zoo3: tz9).
Boven Een groep Marrons omringd door waarschijnlijk leden van
een expedítie -wellicht die van de Duitse prof. l\,lartin, rond t89o
Rechts t"tdyuka bootsman stuurt een boot van de Coppename-
expeditie o.l.v. topograaf Bakhuis, rgor
rr8 KUNsr vAN ovERLEVEN
Links Balata bleeden, d.w.z. het aftappen van de Iatex of natuurli.jke rubber,
begin zo' eeuw een boaming product, r919
Boven Leden van de Tapanahoni expeditie o.l.v. transs€n Herderschee heb
ben een 'waterboa', waarschijnli.jk een anaconda, geschoten, 1903
Balata en EoL,d
Al rond r88o merkte gouverneur Van Sypesteijn op dat de relaties die de Marrons met de stad aanknoopten steeds veelvul-
diger werden en dat sommige van hun gezagsdragers zelf verzochten scholen in de dorpen te komen stichten (Scholtens
199+ 62). Van Sypesteijn deed deze constatering in de periode dat de goudsector en het tappen van natuurlijk rubber in
het bos een enorme opkomst maakten. Vanaf deze tijd werden Marrons ook onmisbaar als vrachtvaarder, tracékapper en
gids, beroepen waarmee ze flink geld verdienden. Al in r875 had Alma, een hoge koloniaal ambtenaar, de opdracht gekre-
gen te ondeÍzoeken hoe met deze nieuwe sectoren de belangen van de Marrons en de lnheemsen konden worden gediend
en welke maatregelen er moesten komen "die tot hunne beschaving kunnen leiden en hen tot nuttige lederen der koloni-
ale maatschappij kunnen vormen" (scholtens 994:6o).
Toen vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw de balata- en de goudkoorts naar een hoogtepunt stegen, ver-
dween die aanpak echter snel naar de achtergrond en kwam de exploitatie voornamelijk in handen van buitenlandse
ondernemingen. Voor het uitgeven van de concessies kwamen de nieuwe kaarten nu goed van pas.
ln de absolute piekjaren van de balata-industrie (t9to-t9t5) waren er zo'n 3ooo tot Zooo arbeiders werkzaam in de sec-
tor, voornamelijk niet-Marrons (maar uiteindelijk wel meer Marrons dan regelmatig wordt aangenomen). Naar het schijnt,
waren dit voornamelijk gekerstende Marrons.4 Toen de Balata Compagnie vanwege teruglopende inkomsten door de grote
buitenlandse concurrentie uiteindelijk in t93t haar deuren moest sluiten, meldden de EBG-zendelingen in de christelijke
dorpen Ganse en Koffiekamp dat hout en balata de belangrijkste bronnen van inkomsten vormden voor deze Marrons en
dat die nu deels dreigden te verdwijnen (Scholtens r994: r83). onder de ruim tooo ontslagen balata-arbeiders bevonden
zich 3o6 Marrons (Scholtens D9+t 9+).
op sommige plaatsen wisten de Marrons de binnendringers lange tijd buiten te houden. Zo meldde posthouder Van
Lier dat de Djuka-kreek en de Jai-kreken in vroeger tijd door de Ndyuka tot verboden terrein voor buitenstaanders waren
verklaard. "Onder voorwendsel dat de Coden het verboden hadden, werd beslist geweigerd goudontginners of balatablee-
ders in een van deze beide kreken te brengen" (Van Lier t9t9: t9). De Marrons beschouwden zichzelf als eigenaars van het
gebied en eisten via de goonmon belasting van de grondstoffenexploita nten (Scholten s D9+t 91).
ook vanuit de koloniale overheid was er enige bescherming voor de MarÍons, zoals een wet uit 1882 die bepaalde dat
de rechten van de Marrons en de lnheemsen op hun dorpen, nederzettingen en kostgronden niet door commerciële con-
cessies mochten worden geschonden (Scholtens 994:6o).
Niettemin was er rond tgoo alleen al door goudconcessies van de koloniale overheid tussen 3oo.ooo en 4oo.ooo
hectare land uitgegeven langs de Boven-Suriname, de Saramacca, de Marowijne en de Lawa, allemaal door Marrons
6 VAN WIE IS HET BINNENLAND? 119
Onder
Geheel onder
KUNST VAN OVERLEVEN
Boven De Lawaspoorlijn van Paramaribo naar de goudveiden in het Lawage
bi€d, maar nooit verder gekomen dan halverwege, bij de Sarakreek (r73 km),
aangelegd tussen 1903 en 1912 vooÍ het toen enorme bedrag van 8rl2 miljoen
gulden, ca. I92o
Midden Halverwege het spooÍtraject moest met een kabelbaan alles de
rivier over gehesen naar het tegenover gelegen spoortraject, een brug aanleg-
gen was toen onmogelijk; hierl,vordt de tÍein bij Kabelstation uitgeladen, r946
Rechts Ndyuka vrachtvaarders bij Albina, ca.1920
bewoonde gebieden. De controle was er ontoereikend en het waren voornamelijk buitenstaanders die er werkten. Het
betrof zo'n 5ooo arbeiders, van wie de meeste stads-Creolen waren en een minderheid uit Brits-Guyana, Barbados, St.
Lucia en de Dominicaanse Republiek kwam (Benjamins en SnellemanDl4-1911:316-311). De Marrons werkten hoofdzake-
lijk in het transport.
Tussen ï903 en r9r2 werd er zelfs een spoorlijn aangelegd. Deze was rZ3 kilometer lang en liep van Paramaribo naar
Dam aan de Sarakreek. Van daaruit moest hij eigenlijk nog worden doorgetrokken naar het Lawa-gebied, waar het meeste
goud werd gewonnen. Die laatste vijftig kilometer spoor is er echter nooit gekomen. Alleen al het gerealiseerde stuk
kostte bijna negen miljoen toenmalige gulden en was pas na bijna tien jaar gereed. Op het hoogtepunt van de goudpro-
ductie werd jaarlijks voor zo'n één miljoen gulden goud gewonnen, wat duidelijk maakt dat de kosten van de aanleg van
de spoorlijn buitensporig waren. Al die tijd hadden vele honderden, soms zelfs wel 8oo tot rooo arbeiders, aan het spoor
gewerkt. Ook zij kwamen hoofdzakelijk uit de stad en de omringende landen, maar er was ook een minderheid van Mar-
rons bij betrokken (van der Veen r99z: 16-19).
De belangrijkste sector voor de Marrons was echter de vrachtvaart. Het hoogtepunt daarvan viel logischerwijs samen
met dat van de goud- en balatawinning tussen r88o en 1930. De activiteiten speelden zich hoofdzakelijk af in Oost-Suri-
name en buurland Frans-Guyana, waardoorvooral de Ndyuka en de Paamaka in deze sectoren werkzaam waren. Toch
namen ook grote groepen Saamakar, Kwinti, Matawai en AIuku6 eraan deel. Er werd flink mee verdiend, waardoor de gel-
deconomie steeds verder doordrong in de Marronsamenlevingen. Schattingen over het aantal vrachtvaarten op jaarbasis
lopen uiteen van rooo tot zo'n z5oo, waarbij bij elke vaart minmaal twee tot drie Marrons betrokken waren. Dat bete-
kende dat vele honderden Marronhuishoudens - en waarschijnlijk meel want veel mannen hadden meerdere vrouwen -
profiteerden van de vrachtvaart.T 6emiddeld verdiende een bogosimon ('vrachtvaarder') rond de vier gulden per dag,
waarvan een groot deel overigens naar de booteigenaar ging. ln de stad verdiende een ambachtsman tussen één en
tweeënhalve gulden per dag, een contractarbeider op een plantage kreeg gemiddeld zelfs maar zestig tot tachtig cent
perdag(ScholtensDg4:62).Watarbeidersindestadverdienden,beschouwden debogosimonalseenfooi.Hungemid-
delde jaarinkomen lag in de periode r88o-r92o rond de z5oo gulden, wat naar de begrippen van destijds een kapitaal was
(rhoden van Velzen zoo3: z5).
6 VAN WIE IS HET BINNENLAND? 121
Links Vrachtvervoer in de jaren dertig
Linksonder De eerste bauxietmi.in bij Moengo, 1922
Rechtsonder De bauxiettÍein naar de haven bij N/oengo wordt geladen, 1946
KUNST VAN OVERLEVEN
*t
tr=?
Links Bauxietboot op de Cottica Íivier onderweg van Moengo naar de kust,
jaren viiÍtig
Rechts De stuwdam in de Surinamerivier bij Brokopondo, gedicht in i964
De Marron s hadden in feite een mon opoliepositie in d e vrachtvaa rt. De kolon ia le overh eid zag dat met lede ogen aa n
en probeerde met allerlei regels en pasjessystemen de controle te winnen. Toen de vrachttarieven niet meer op niveau
bleven, de prijzen van de goederen in de winkels steeds hoger werden en de bogosimon vaak ook nog eens bedrogen wer-
den met het gewicht van de vracht, brak er in tgzt een grote algemene staking onder de vrachtvaarders uit. De gevolgen
daarvan zijn bijna niet in te schatten. Posthouder Van Lier, de koloniale toezichthouder bij de Ndyuka, speelde een cen-
trale rol in deze tumultueuze gebeurtenis. Doorte manipuleren in de politieke en religieuze verhoudingen van de Ndyuka
en door hun goonmon te vernederen, brak hij de staking uiteindelijk. Van Lier zaaide hiermee structurele verdeeldheid
tussen de prominentste leden van de Otoo-lo, de verwantengroep waaruit al meer dan anderhalve eeuw de goonmon en
de opperpriesters van de dominante Gaan Tata-cultus werden aangewezen. Antropoloog Thoden van Velzen (zoo3:4a)
schreef dat hij vier decennia later nog werd getroffen "door de scherpte van de gevoelens over de staking, de afkeer die
men voor posthouder Van Lier voelde en de spanningen die nog steeds bestonden tussen sommige nazaten [...] van de
Otoo-clan."
Bauxiet
Een nog veel grotere impact had d.e aanleg van het stuwmeer in Centraal-Suriname ten behoeve van een nieuwe industrie:
de bauxietsector, die vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw opgang maakte. Nog tijdens de goud- en balatahausse
was de Amerikaanse multinationalAlcoa in Suriname begonnen met het winnen van bauxiet, de grondstof voor alumi-
nium' Al snel werd het de grootste productie- en exportsector van het land, wat door de ïweede Wereldoorlog - waarin er
grote vraag naar aluminium.voor vliegtuigen was - nog eens werd versterkt. ln eerste instantie werd Moengo, voorheen
een dorp van de Cottica-Ndyuka, de bauxiethoofdstad van Suriname, waar ook Marrons tot de arbeiderspopulatie behoor-
den. Later breidde de mijnbouw zich zuidwaarts uit, naar het stroomgebied van de Suriname. Naarmate de productie toe-
nam, groeide in deze sector ook de vraag energie zeer sterk.
Naar aanleiding van de toenemende energiebehoefte ontstond het idee voor de aanleg van een stuwdam bij de Bro-
kopondo-vallen in de Suriname-rivier, om zo hydro-elektrische energie op te wekken. Dit resulteerde in r95g in de Broko-
pondo-overeenkomst, waarin de Surinaamse overheid - die voor dit soort zaken inmiddels onafhankelijk van Nederland
opereerde - zich verplichtte het benodigde gebied te ontruimen en de bewoners een nieuwe woonplaats en compensatie
voor al het verlorene te geven. Bauxietmaatschappij Alcoa verplichtte zich om ook energie voor de samenleving te produ-
ceren. Het moest een win-winsituatie worden die Suriname - en ook de Marrons - vooruitgang zou brengen. De Marrons
124 KUNsT vAN ovERLEVEN
Links Door de aanleg van de stuwdam verdwenen 27 Marrondorpen onder
water, waaronder canse, 1965
waren echter niet geraadpleegd en velen van hen begrepen tot op het allerlaatst niet wat er aan de hand was. De eerste
jaren profiteerden veel Marrons van het plan dooÍ als arbeider mee te bouwen aan de dam. Sterker nog, toen de dam
klaar was en de omleidtunnels van de rivier werden gesloten, was het Saamaka-goonmon Jozef Daniel Aboikoni die fees-
telijk de knop indrukte (DeWareTijd,zÍebruarit964). Maar weinigen beseften op dat moment wat de impact op de Mar-
ronsamenleving in het stroomgebied van de Suriname zou zijn. Nu, bijna een halve eeuw later, zijn de littekens nog
steeds niet verdwenen. Vijf- tot zesduizend Marrons moesten verhuizen uit het bijna t6oo vierkante kilometer grote
gebied. Een deel van hen kwam terecht in de zielloze transmigratiedorpen dichter bij de stad, die ook nu nog een troos-
teloze aanblik bieden. Anderen vestigden zich ten zuiden van het stuwmeer. De beloofde schadevergoedingen en materi-
ële compensatie vielen erg tegen of werden niet of slechts gedeeltelijk voldaan. Ook de voorzieningen bleven achter bij
wat was toegezegd, en de destijds voorgespiegelde welvaart is er voor de Marrons nooit gekomen. Bovendien maakte de
situatie de kloof tussen de Marrons en de stedelingen groter dan ooit, want de klachten en protesten werden in de stad
opgevat als een belemmering voor de vooruitgang. Volgens onderzoeker Erney Landveld - zelÍ ook een Marron - waren in
de stad in die tijd geluiden te horen als: "lk weet niet wat ze nog meer willen hebben, ze moeten blij zijn dat ze in plaats
van die bladeren een huis met een dak boven hun hoofd hebben" en "Mek lonti tjor den go boka no Afriko, mek den go le(
sob son na pino" ('laat de overheid ze maar terugsturen naar Afrika, dat zal ze leren wat lijden is') (Landveld 2009). De
betrokken Marrons, in meerderheid Saamaka maar ook een aantal Ndyuka, voelden zich in de steek gelaten. Ze waren
bijna letterlijk ontworteld en ervoeren het stuwmeer als de zoveelste aanslag op hun bestaan, dat al werd gekenmerkt
door een lange geschiedenis van minachting van hun rechten door'de stad', die inmiddels niet meer koloniaal-Neder-
lands maar 'eigen' Surinaams was.
Conc!usie
De bijdrage van de Marrons aan de Surinaamse economie is, zeker vanaf het eind van de negentiende eeuw, groot
geweest. Tussen t88o en t93o droegen alleen al de goud- en de balatasector gemiddeld voor een derde bij aan het totaal
van exportgoederen dat de kolonie produceerde. En dan zijn de florerende houtsector en de destijds opkomende bauxiet-
industrie nog niet meegerekend (Van Lier Dlr18o; Willemsen r98o: 333). Ook het offer dat de Marrons ongevraagd moes-
ten leveren voor de bauxietsector - de drijvende kracht achter de Surinaamse economie - was buitenproportioneel groot.
Tegelijkertijd was de invloed van al die van buitenaf ondernomen activiteiten sinds het eind van de negentiende eeuw in
de leefgebieden van de Marrons van niet te onderschatten invloed op de betrokken gemeenschappen.
6 VAN WIE IS HET BINNENLAND? 125
Links De i<erl<van Canse voor de aanleg van het stuwmeer, eind jaren veer-
tig; uit: Kroniek vdn deWeekt6, t5-ot-1949
Rechts De kerl( van Canse verdwijnt in 1965 langzaamaan onder water
ln de eerste plaats werden de contacten tussen de Marrons en de buitenstaanders veel frequenter en intensiever dan
ze ooit waren geweest. ln een echt isolement hadden de Marrons daarvoor overigens nooit geleefd, want door de houtkap
hadden ze altijd al handelscontacten met de koloniale economie onderhouden, en al sinds de achttiende eeuw was er
sprake van geldinkomsten. Bovendien waren er via posthouders en afgevaardigden diplomatieke contacten met de stad.
Ook zendelingen en missionarissen waren in toenemende mate actief in het binnenland. Vanaf het eind van de negen-
tiende eeuw werden die contacten echter veel langduriger en indringender en nam de afhankelijkheid van de Marrons toe.
Niettemin bepaalden de Marrons lange tijd de condities en profiteerden ze sterkvan de inkomsten die alle activiteiten met
zich meebrachten. ln economisch opzicht moderniseerden ze dus aanvankelijk op hun eigen voorwaarden. Het verdiende
geld werd meestal omgezet in productiegoederen maar ook deels in culturele 'producten'. Het is duidelijk dat de koloniale
overheid steeds meer belang stelde in de potentiële mogelijl<heden van het binnenland, waarbij de Marrons nogal eens in
de weg zaten, wat ertoe leidde dat men vond dat ze zo snel mogelijk'beschaafd' moesten worden. De koloniale overheid
en de particuliere ondernemingen drongen het Marrongebied steeds val<er en verder in, en vanuit financiële en controle-
rende motieven gingen de Marrons gaandeweg meer met en voor hen werken. Er ontstonden conflicten over de bestuurs-
structuur, de Marronterritoria en de zeggenschap van de Marrons in het binnenland. Die onenigheid is nooit meer
opgehouden en vormt vandaag de dag nog steeds een heet hangijzer in de Surinaamse politiel<. Er zijn rechtzaken uitge-
vochten voor het Inter Amerikaanse Hof. De Surinaamse overheid, de opvolger van de koloniale Nederlandse overheid, is
daarin tot nog toe de verliezer geweest.
De commerciële activiteiten in het binnenland hadden ook veel sociale gevolgen. De verhouding tussen man en vrouw
veranderde doordat mannen steeds vaker en langer hun dorpen verlieten om elders geld te verdienen. ze waren dus lang
niet altijd aanwezig om aan hun verplichtingen ten aanzien van de huizenbouw, de korjalenbouw en het aanleggen en
oogsten van de kostgronden te voldoen. Ook bij de opvoedingvan de kinderen waren ze minder betrokken (zie ook Schol-
tens rgg4: 81).
Waar houtkap nog vooral een groepsactiviteit in familieverband was, waren goud, balata en vrachtvaart vooral indivi-
duele activiteiten met individuele verdiensten. De tamelijk egalitaire samenleving differentieerde daardoor. Dat leidde er
weertoe dat steeds minder MaÍÍons hun verdiensten afstonden aan priesters en andere religieuze en bestuurlijke leiders.
Vaak was dat onderdeel geweest van de cultuur van hel<serijbeschuldigingen. Nu ontstond er juist onder de 'grootverdie-
ners' (de vrachtvaarders ) een sterke beweging tegen hekserij (Scholtens D94i 63;Thoden van Velzen zoo3). oit betekende
niet dat er helemaal geen middelen meer werden afgedragen aan de priesters en traditionele gezagsdragers, maar wel dat
126 KUNST VAN oVERLEVEN
er discussie ontstond over de relatie tussen geld, individualisme en hekserij. Ook werd de màcht van het traditionele
bestuur langzaam ondermijnd en nam de afhankelijk van de nationale overheid toe.
Hoe negatief de invloeden soms ook waren, ze vormden vaak wel een bron van inkomsten, die de Marrons op eigen
manier aanwendden. Hoezeer de Marrons ook buiten hun eigen territorium geld verdienden, ze keerden uiteindelijk toch
terug naar hun dorpen en creëerden in hun eigen tempo een eigen vorm van moderniteit. Ook nu nog is de loyaliteit van
de Marrons - waar ze ook verblijven - in hoge mate bij hun dorpen van oorsprong in het binnenland, bij hun verwanten en
bij de sacrale plaatsen daar (eilby lgggit53 e.v.). Het verschil met vroeger is dat de meerderheid van de Marrons zich niet
meer in het gebied van oorsprong bevindt. Dat hebben de binnendringende urbane economie en vooral de aanleg van het
stuwmeeÍ in gang gezet.
NOTEN
r .lakubi was de naam die de slaven aan Marseille gaven, naar de eigenaar Jacoby. Lapè was
vernoemd naar de buurplantage van Marseille: La Paix ('de vrede').
z De directeuÍ op croot-Marseille verdiende tt5o gulden perjaar. Een groep aangekochte sla-
ven had in die jaren 9oo gulden per persoon gekost. Archief Croot-Marseille, James Ford Bell
Library, Philadelphia, Br482.
3 op deze informele grenslijn hadden altijd militaiÍe posten gestaan waar de Marrons die naar
de stad gingen zich tot r863 moesten melden.
4 Uit verschillende interviews met Marrons uit het christelijke Ganse blijkt dat hun vaders
werkzaam waren als balata-bleeder (Luijt 2oo8: g+-qS). ook Heilbron en willemsen (r98ob:
45) stelden dat het vooral om gekerstende Marrons ging en dat balata-bleeden tegen de Mar-
ronreligie inging.
5 Rond tgzo verbleven er zo'n 2ooo Saamaka in Frans-Guyana. DaaÍnaast hadden zij ook op de
Marowijne "een niet onbelangrijk aandeel in de vrachtvaart" (scholtens t994:8t). Dat leidde
nogal eens tot spanningen met de Ndyuka. coanmon Amakti wilde hun aanwezigheid
daarom zelfs verbieden en dreigde geweld te gebruiken, omdat ze hen het transport afna-
men, de pÍijzen ondeÍmijnden, in hun bossen werkten en ook nog eens hun vrouwen afpak-
ten. Het waren echter (ook) de ondernemers die de tegenstellingen aanzetten, om zo de
prijzen te drukken. Tijdens de grote staking in tgzt verklaarde een Saamaka-kobiten datze
niet zouden varen als de Ndyuka dat ook niet deden en dat zich ze zouden zich zouden hou-
den aan de richtlijn van de Ndyuka-goonmon Amakti (scholtens t994:ar).
6 Met name tijdens de stakingsperiode probeerde de koloniale overheid de Aluku in te zetten.
Z Scholtens (t994:8$ schat het totaal aantal MaÍÍons in 1945 op 19.ooo.
Boven Een van de transmigratiedorpen bij Brownsweg, ca.1965
6 VAN WIE IS HET BINNENLAND? 127
7 Marrons in de stad
oaaaaoaoooaaa
Migratie in de twintigste eeuw
ALEX VAN STIPRIAAN
Zonder migratie, in welke vorm dan ook, waren er nooit Marrons geweest. Migratie behoort dan ook tot de kern van de
Marrongeschiedenis, misschien zelfs tot de kern van het Marronbestaan. Dat blijkt uit de orale overlevering, maar mis-
schien bovenal uit het feit dat het ook een vaste plaats in de religie kreeg. Specifieke goden, door sommigen ook wel gids-
goden genoemd - die bijvoorbeeld bij de Ndyuka tot de Gaan cadu, de hoogste categorie goden werden gerekend - waren
daarbij raadgevers en beschermers (De Groot t995:t94). Sommige van deze gidsgoden waren meegekomen uit Afrika,
andere openbaarden zich pas tijdens de migratie of zelfs pas op de plaatsen van bestemming. rlke groep Marrons die de
slavernijontvluchtte had een eigen gidsgod. ook laterwerden bij migratiebewegingen altijd de (gids)goden geraadpleegd.
Migratie door marronage, oorlog, onderlinge conflicten, sociaaleconomische ontwikkelingen of simpelweg door bevol-
kingsgroei is er in de Marronsamenleving altijd geweest. zo waren bij de vredesonderhandelingen tussen de Saamaka en
de koloniale overheid in 1762 tien dorpen betrokken (De Beet en Price). Nu wonen de Saamaka verspreid over ruim zeventig
grote gemeenschappe-n in het binnenland (Forest Peoples Programme zooT:6). Als er geen migratie zou hebben plaatsge-
vonden en er niet heen en weer was gereisd, had de bekende Matawai-zendeling en -goonmonJohannes King eind negen-
tiende eeuw bijvoorbeeld geen Maiawai-moeder en Ndyuka-vader gehad en was hij niet getrouwd geweest met een
Saamaka-vrouw. En wat te denken van de Aluku, van wie het merendeel al sinds het eind van de achttiende eeuw in Frans-
Guyana was gevestigd. of de Marronplaats Apatou, aan de FÍanse kant van de Marowijne, die net als sommige plaatien in
Suriname, zoals Santigron, yan oudsher een bevolking had die uit meerdere Marronvolken bestond.
vanaf het begin van de negentiende eeuw trokken Marrons naar het kustgebied om van daaruit hout te leveren aan de
kolonie. Sommigen, zoals de Cottica-Ndyuka, vestigden zich er permanent. Anderen trokken voor kortere of langere tijd
heenenweertussenhetbinnenlandenhetkustgebied.ThodenVanVelzen (zoo3:zz)schatdatbij deNdyukahalverwege
de negentiende eeuw ongeveer de helft van de mannen betrokken was bij de koloniale economie, het merendeel in de
houtkap. De Groot berekende dat in die periodejaarlijks zo'n r2oo Ndyuka de kolonie bezochten (De Groot 1963:48). vanaf
de opkomst van de balata en het goud bleven Marronmannen niet alleen langdurig van huis, maar ontstonden er ook
nieuwe dorpen en kompu, tijdelijke dorpjes die soms tot permanente vestigingsplaatsen uitgroeiden.
Er was voortdurend contact met de stad, vanwege de handelscontacten maar ook door het diplomatieke overleg tus-
sen het traditionele Marrongezag en de nationale overheid in de stad. Vanaf het begin van de twintigste eeuw nam vanuit
146 KUNST VAN oVERLEVEN
tk**b $,l.,a,:.i M*a
WWW:
www
W::::, ,W
ï:ïli; :::ï :: j:",t :l*.::::,,.i
@@
Pagina 44-t45
Geheel boven
Boven
7 MARRONS IN DE STAD
Rechts Winkeltje in Bal(u, een van de Ndyul(a dorpen in het
Saamal(a gebied rond de Sara I(reek
Paramaribo de druk om meer controle op het binnenland te krijgen toe, vooral vanwege de potentiële rijkdommen daar.
Dat betekende ook een toenemende controle op het Marronbestuur, enerzijds door weer zogenaamde posthouders bij de
goonmon te positioneren, anderzijds door goonman regelmatig naar de stad te ontbieden. Zo kwamen er soms hele gezel-
schappen naar de stad, want een goonmon reisde nooit alleen. Toen goonmonAmakiti in 1916 naar paramaribo ging om
zijn eed van trouw aan de koningin te zweren, werd hij door maar liefst veertig personen begeleid (Van Lier rytg: q).
Enige tijd daarvoor had expeditieleider Van Stockum in Maripaston al verbaasd opgemerkt ,,dat hier aan [hout]snijwerk
of andere versieringskunst nog minder wordt gedaan dan aan de Coppenamerivier. De communicatie met de stad is hier
[...] zeer gemakkelijk, en daardoor komt het zeker, dat al het huisraad, aardewerk etc. uit prullen van Europeesch maaksel
bestaat" (geciteerd in Luijt zooS:4fl.
Vanaf de tijd dat trein reden vanaf het Boven-Suriname gebied werd het voor Marrons een stuk gemakkelijker om
naar de stad te gaan. Toch was het een hele onderneming, want halverwege de twintigste eeuw kostte een treinkaartje
acht gulden per persoon en men moest over een logeeradres in de stad beschikken. Zij die gingen, kwamen er dan ook
hooguit eens per jaar, veelal om inkopen te doen, zoals petroleum, werktuigen, kleding en huisraad. Meestal bleven ze één
tot hooguit een paar weken. Er werd echter ook handel gedreven en sommigen gingen erheen voor een vervolgopleiding of
om tijdelijk werk re zoeken.
ln de christelijke dorpen zal het contact met de stad, vanwege de aanwezige zendelingen en scholen, iets eenvoudiger zijn
verlopen dan in de gewone dorpen. Maar dan nog was een reis naar de stad lang niet aan iedereen voorbehouden. Typerend is
het verhaal van René Hoop (1932) uit Ganse. Zijn ouders en grootouders gingen al aan het begin van de twintigste eeuw eens
perjaar naar de stad om inkopen te doen. Dat kreeg echter een ander karakter toen ze besloten zelf een winkel te openen in
Canse. Daar verkochten ze kruidenierswaren, maar ook messen en pannen, die ze eerst zelf in de stad hadden ingeslagen.
Vanaf t94o zette René's vader de winkel in een nieuw onderkomen voort. René zelf vertrok op dertienjarige leeftiyd naar de
stad om onderwijzer te worden. in die hoedanigheid keerde hij ook naar zijn dorp terug. vanaf het eind van de jaren vijftig
vervolgde hij zijn loopbaan als leerkracht elders in Suriname. In 1969 vertrok hij zelfs naar Nederland om zijn kinderen een
betere toekomst te kunnen bieden.' Het contact met de stad kon dus ook tot een getrapte vorm van migratie leiden.
Marrons die zijn geboren in de jaren veertig en vijftig, herinneren zich hoe mooi ze alles in de stad vonden en hoezeer
hun verblijf daar statusverhogend bleek bij terugkomst in hun dorp. "Het was een zegen om naar de stad te gaan. Alles
was mooi: de huizen, de auto's, de winkels. 's Avonds werden stuk voor stuk de lichten aangedaan; mensen hadden er
blijkbaarveel geld." En: "ln de stad kreeg je nieuwe spullen en kleding. Die liet je zien aan leeftijdsgenoten in het dorp.
ledereen wilde je vriend zijn;je was echt'de man' als je net terug was uit Paramaribo.,, (geciteerd in Luijt zoo8: 6r). Men
vond het leven er echter ook druk en beperkt en je mocht er niet eens met ontbloot bovenlijf lopen.
Voor de Marrons was het in de stad niet allemaal even prachtig. Ze werden er vrijwel zonder uitzondering geconfronteerd
met discriminatie en vernedering. Marrons werden vooral gezien als'domme Djoeka's', die raar praatten en die alles wijs kon
worden gemaakt. ook nu nog bestaat dat beeld bij velen, alleen is er nu ook nog eens het stigma van ,crimineel, bijgekomen.
Aan het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw deed de demografisch antropoloog Humphrey Lamur een onder-
148 KUNsr vAN ovERLEVEN
zoek onder Ndyuka-arbeiders in Paramaribo (Lamur t9e5). Celd verdienen was het belangrijkste motief om naar de stad te
trekken, zeiden nagenoeg alle 6r ondervraagden. Dat geld werd onder meer gebruikt om keukengerei, hangmatten, stoffen
en kleding te kopen. Onder kleding werd dan verstaan zowel (stof voor) pongi en komiso als westerse kleding. Ook kochten
ze wel luxeartikelen zoals een radio, fototoestel, of naaimachine. ïegelijk gaven ze aan geld te moeten verdienen om aan
hun sociale plichten te kunnen voldoen, zoals de diverse dorpsfeesten en ceremonies waaraan ze dienden bij te dragen, en
de geschenken te kunnen kopen die ze verplicht waren aan verwanten te geven bij terugkomst in het dorp. Voorheen wer-
den die uitgaven bekostigd door de inkomsten uit de houtkap, maar sinds de jaren vijftig was de houtexploitatie sterk
achteruit gegaan, onder andere door de concurrentie uit Brazilië (Lamur 1g6|,ti23-124). Sommigen gingen naar de stad van-
wege de aantrekkingskracht van het uitgaansleven en de stedelijke moderniteit, anderen door de druk vanuit de peer-
gÍoup.zo vertelde een respondent aan Lamur dat hij eigenlijk helemaal niet naar de stad wilde, maar toch met anderen
was meegegaan uit vrees anders uitgelachen te worden. Ook werd de stad een uitwijkplaats voor Marrons die vanwege
overtredingen of beschuldigingen van hekserij door hun eigen groep waren uitgestoten'(Lamur 1g6!,it24-125). Daar komt
bij dat door de komst van de buitenboordmotor in de jaren vijftig de stad veel gemakkelijker bereikbaar was geworden dan
voorheen. Reizen van die voorheen dagen duurden, namen nu maar enkele uren in beslag. Zo kwam na het marginale
lagere onderwijs ook het vervolgonderwijs meer binnen handbereik, al moest daarvoor wel een verblijfplaats in de stad
worden geregeld, bijvoorkeur in een internaat of bij familie (t-uilt zooA en Goossens zo'o7).
Veel van de Marrons die destijds naar de stad gingen, konden voor tijdelijke huisvesting terecht in Nyu Combé, het
logeergebouw van de overheid dat toen al als volstrekt inadequaat werd beoordeeld. Velen verbleven tegen woekerprijzen
in krotwoningen op de achtererven langs de Saramaccastraat. Lamur (t965:tz5) stelde dan ook: "Het is te hopen dat de
overheid tijdig zal ingrijpen om deze groep Surinamers te beschermen tegen uitbuiting en te behoeden voor verdere prole-
tarisering in Paramaribo, waar ze door vele stadsbewoners worden geminacht." Nyu Combé staat er anno 2oo9 nog steeds
en de woonomstandigheden zijn er ten hemel schreiend.
Vanaf de jaren dertig en veertig begon de migratie van Marrons een beleidsthema van de overheid in Paramaribo te wor-
den. De Marrons dienden zich nuttig te maken voor de gehele samenleving en moesten daarom niet meer zo ver weg in
het binnenland wonen. Dat zou meteen een obstakel wegnemen voor de verdere grondstoffenexploitatie in dat binnen-
land. Erwerden daarom min of meer concrete plannen ontwikkeld om de Marrons dichter naar de stad te brengen en hen
daar aan landbouwte laten doen. De directeurvan het landbouwproefstation Stahel kwam zelfs met het plan om in West-
Suriname enkele woonoorden aan te leggen van elk 25oo hectare, waar in totaal zo'n to.ooo Marrons zouden kunnen wor-
den gevestigd. Weer anderen zouden naar Coronie kunnen gaan. Bij samenwerking tussen de overheid en de zending zou
Links Een À,4arron in de stad, r949
Boven Verblljf voor Marrons die tijdelijk in de stad verbiijven; waarschiln!ijk (Oud)
Combé in de buurt van de Centrale Markt, 1949
z MARRoNS rN DE srAD 149
Links Nyun Combé, tijdelijke verblijfplaats voor Marrons en plaats voor
rouwplechtigheden; deze oude vrouw verblijft hier al enkele jaren, zoog
Rechts De stuwdam is gesloten; canse en 26 andeÍe dorpen sterven een
langzame verdrin l(ingsdood. r965
dit alles in z5 jaar geregeld kunnen zijn (scholten s ry94: 92-%). Toen in de jaren vijftig de plannen ontstonden voor een
groot stuwmeer in Centraal-Suriname, waardoor duizenden Marrons zouden moeten vertrekken, sloot dat in feite nauw
aan bij de al langer bestaande transmigratieplannen van de Surinaamse overheid. Tot die tijd vond migratie altijd plaats
op initiatief van de Marrons zelf. Vanaf dit moment lag de aanzet echter altijd buiten de Marronsamenleving.
Dit begon al enigszins met de grote infrastructurele en economische activiteiten die opkwamen in het grensgebied
van het binnenland en de urbane samenleving. In toenemende aantallen begonnen Marrons, van wie de meeste tijdelijk,
hun werkterrein buiten het binnenland te zoeken. Zo werkten er Marrons aan de spoorlijn naar paramaribo, bij de aanleg
van het internationale vliegveld Zanderij in de jaren veertig, in de expanderende bauxietmijnbouw in het cottica- en het
Para-gebied en bij de aanleg van de raketbasis Kourou in Frans-Cuyana (van de Walle D75ilB-81; price zooz; Luijt 20og:
94-9). Het was echter met name de bauxietindustrie die de Marrons uiteindelijk in een paradoxale positie bracht. De
bouw van een stuwdam in de Suriname-rivier bij Brokopondo - ten behoeve van de energievoorziening van deze sector -
was daaraan debet. De aanleg betekende opnieuw infrastructureel waarveel Marrons aan bijdroegen om geld te verdie-
nen. Vrijwel niemand realiseerde zich wat de uiteindelijke consequenties van de dam zouden zijn. Het stuwmeer dat ont-
stond toen de dam in t963 werd gesloten, overstroomde maar liefst 2Z Saamaka- en Ndyuka-dorpen, waardoor 5ooo tot
60oo Marrons hun woongebied moesten verlaten. De meesten vertrokken pas toen het water hun dorp of zelfs hun
woning naderde. Ze hadden het niet kunnen geloven. Behalve hun dorpen raakten ze ook hun viswateren kwijt, hun kost-
gronden, hun hout- en jachtgronden, alle sacrale plaatsen, in feite hun complete oriëntatie op het leven. ook konden ze
nu geen hout meer naar de stad vervoeren, want de dam blokkeerde alles.
Zelfs nu nog maakt het stuwmàerdrama bij de Marrons die het hebben meegemaakt veel emoties los. De familie van
Humphrey Schmidt (t954) uit Ganse verliet als een van de laatste het dorp. Zijn moeder, die kort tevoren was overleden,
moest eerst nog worden begraven. Haar graf ligt nu onder water. Vervolgens gingen de kinderen naar de familie van de moe-
der, zoals het hoort in de matrilineair georganiseerde Marronsamenleving. Deze leefde in het veel zuidelijker gelegen Boto-
pasi, ver van het stuwmeer. Alleen Humphrey werd door zijn vader meegenomen naar de nieuwe plaats Brownsweg, waar de
overheid een zogenaamd transmigratiedorp voor de verdrevenen had gebouwd. "Het was heel aangrijpend. Sowieso had ik
mijn moeder verloren, maar ook de scheiding van mijn broer en zussen voelde als een definitief verlies omdat een gezins-
herenigingnietin hetvooruitzichtwasgesteld. lkzagzepas na ruim drieof vier jaarweerop Brownsweg.,,r
En een inwoner van Jaw Jaw vertelt: "Toen de dam gebouwd werd, geloofden we niet dat het rivierwater omhoog zou
komen. Lonti, de overheid, beweerde dat we weg moesten als we niet wilden verdrinken. En Hollandse zusters vertelden
over stuwmeren in Europa, waardoor ook dorpen waren verdronken. Maar omdat het blanken waren, vertrouwden we hen
niet; wat weten ze nu van het binnenland? We dachten dat het een slechte grap was. Wij waren gewend met de Íivier te
leven, wij konden hetweten. [...] Granman Aboikoni wilde het stuwmeer niet, niemand wilde het, maartoch kon niemand er
15O KUNsT vAN ovERLEVEN
Links De kerkvan Koffiekamp zakt Iangzaam weg in het nieuwe stuwmeer,
1964. Uit: Life, r965
Rechts Transmigratiedorp Brownsweg, 2oo9
iets aan veranderen. Het stond al op papier. Pas toen het water bij de huizen kwam, zijn we weggegaan. De overheid zette
een veerboot in om ons te verhuizen naar de transmigratiedorpen die ze had laten bouwen. Wij wilden daar niet naartoe,
omdat we dan afhankelijk zouden worden van de stad. Hier kunnen we ons geweer gebruiken zonder last te krijgen met de
politie of een vergunning te moeten aanvragen. Bovendien was er een Creool die tegen ons zei: "Als jullie naar de transmi-
gratiedorpen gaan, verdrinken jullie, want die stuwdam houdt het nooit." Zodoende vertrok deze groep naar Jaw Jaw, ten
zuiden van het stuwmeer. Maar "we hebben niet eens met de geesten [waarschijnlijker: goden; AvS] kunnen overleggen [...]
Jaw Jaw is geleende grond van andere families uit naburige dorpen. We zijn niet vrij en daar hebben we last van, de grond
raakt uitgeput en nu moeten we aan anderen vragen om kostgrondies te mogen branden." (geciteerd in Anema 2006: 35-36).
Velen hadden het gevoel dat er meer aandacht werd besteed aan het redden van de dieren in het stuwmeergebied,
middels de zogeheten Operation Gwamba dan aan de evacuatie van de Marrons, of zoals een jonge Marron het formu-
leerde: "Honderden bosnegers waren jaloers op de poema's en wilde zwijnen in de onderlopende jungle achter de Afobaka-
dam. De dieren werden zorgzaam gered en mochten dan verder leven langs de oevers van het stuwmeer, maar wij voelen
ons gekooid en ongelukkig." (geciteerd in Hoop 1989: 35)4.
Vanuit de transmigratiedorpen ging de migratie door. ln Klaaskreek, bijvoorbeeld, woonden vlak na de transmigratie in
1965 ongeveer lgoo mensen. Tien jaar later bedroeg het bewonersaantal nog maar n49. Door natuurlijke aanwas groeide
de bevolkingweer iets en sindsdien ligt het aantal inwoners rond rz5o (Hoop lggtit2l en 84). Cezien de gemiddelde jaar-
lijkse bevolkingsaanwas onder de MarÍons van ruim 47o moet worden geconstateerd de migratie gestaag doorging. Door
een gebrek aan economisch vooruitzicht in de transmigratiedorpen - maar ook verderop in het binnenland - bleven Mar-
rons wegtrekken naar de urbane centra, waar (naar ze hoopten) geld te verdienen was. Want geen geld betekende bijvoor-
beeld ook geen vrouw; de man moest tenslotte zorgen voor huisraad en andere benodigdheden (Goossens zooT). Ook het
gebrek aan scholing was debet aan de trek naar de stad.
De allerbelangrijkste factor na het stuwmeer die de migratie exponentieel liet toenemen, was de binnenlandse oorlog
(t9aí-g9z). Hierdoor werd de binnenlandse economie totaal ontwricht, dorpen werden verwoest, bewoners vermoord en
scholen langdurig gesloten, zoals die in Massiakriki, die in 1986 dichtging en pas tien jaar later weer zijn deuren weer kon
openen (coossens zooT).
Het belangrijkste gevolg van de binnenlandse oorlog was dat door de continue dreiging en de verwoestingen een
enorme stroom vluchtelingen op gang kwam. Maar weinigen van hen mensen keerden terug naar hun oorspronkelijke
woonplaatsen. Hoeveel mensen naar Paramaribo en Nederland zijn gevlucht is niet bekend, maar het zijn er vele duizenden
geweest. Hoeveel er naar Frans-Guyana vertrokken, weten we het iets preciezer (namelijk zo'n to.ooo), omdat een groot deel
daar formeel werd opgevangen in vluchtelingenkampen. Na de oorlog moesten ze terugkeren naar Suriname, wat velen ook
7 MARRONS IN DE STAD 151
deden. Minstens zoveel bleven. Anderen keerden eerst terug naar Suriname, maar gingen later weer naar Frans-Cuyana, wat
ook door nieuwkomers werd gedaan, vanwege de euro-economie en de goede sociale voorzieningen. De voormalige vluch-
telingenkampen, zoals Charvein, zijn nu goed uitziende en redelijk welvarende dorpsgemeenschappen.
De duizenden die naar de stad trokken, kwamen vaak in ellendige toestanden terecht. Dat leidde ertoe dat er in die tijd
veel huizenenwoningprojectendieinaanbouwwaren,werdengekraakt-oízoalstoenwerd gezegd..geoccupeerdof
bezet. Hierdoorzijn grote Marronenclaves in Paramaribo en omgevingontstaan, zoals in pont Buiten, Sunny point en
Ephraimszegen, allemaal toch al niet welvarende wijken in het zuiden van de stad (De vries 2005, Goossens 2oo7).
De gevolgen van deze migratiestromen zijn moeilijk te overzien. Eén ding is zeker: de meerderheid van de Marrons woont
al lang niet meer in het gebied waar ze ooit hun autonome bestaan hebben opgebouwd. Dorpen zien er nu vaak trooste-
loos uit omdat een groot deel van de bevolking is weggetrokken. Vroeger waÍen het alleen de mannen die weggingen, nu
zijn ook de vrouwen verdwenen - en daarmee de ruggengraat van de dorpssamenleving. Dit alles leidt tot allerlei vormen
van verwaarlozing. Zo kwam na de oorlog malaria weer sterk op in het binnenland. Waren er voor de oorlog jaarlijks zo,n
t3oo malariapatiënten, na de oorlog was dit aantal bijna vertienvoudigd. tnmiddels is dit probleem gelukkig weer onder
controle. ook is de sterk toegenomen verspreiding van hiv een enorm probleem in het binnenland, al is dit niet beperkt
tot de Marrons (De Vries 20o5: lt6).
Tegelijkertijd zijn in vele dorpen ook nieuwe initiatieven te zien. Er worden nieuwe, vaak stenen huizen gebouwd, er ver-
schijnen schotelantennes, de mobiele telefoon is overal onontbeerliik geworden en een niet onaanzienlijk aantal Marrons is
actief in de goudsector. Dit gepaard te gaan met een nieuw soort mobiliteit. De nieuwe huizen zijn vaak van migranten die
in de stad, Frans-Guyana of Nederland wonen, maar ook een vaste plek willen houden in het dorp van oorspÍong. Er wordt
dan ook veel heen en weeÍ gereisd van en naar het binnenland. ook tussen Paramaribo, Frans-6uyana en Nederland vind
veel verkeer van Marrons plaats. Er ontstaan nieuwe transnationale netwerken, die enerzijds een algemeen Surinaams
patroon volgen en anderzijds door een cultuurgebonden connectie met het binnenland een extra dimensie vertonen.
Ook in de stad is sprake van een nieuwe Marrondynamiek. Enerzijds klagen de stadsbewoners over de criminaliteit van
Marronjongeren, anderzijds zijn er ook geluiden te horen dat Marrons de traditionele stadsbewoners, met name creolen
en Hindoestanen, uit een aantal economische sectoren proberen weg te concurreren. Zo zijn veel MarÍonvrouwen actief
als marktvrouw; er is zelfs een aparte 'Marronmarkt' gekomen naast de oude overdekte markt, die bekend is als de Vreed-
)l\
) t" ,
I t,\
;?1 Links De grote vluchtelingenstromen als gevolg van de Binnenlandse Oorlog
(r9861992). Overgenomen uit Ellen de Vries, Suriname no de Bínnenlandse ear-
íog (rtr, zoo5)
Boven Brievenbussen langs de hoofdweg door het voormalige vluchtelingen
l(amp Charvein in FÍàns Cuyana, nu een tamelijk welvarende MaÍÍongemeen-
schap,2oo8
B€langrijkste vluchtelingensaÍomen
A*,t@&wrdM6ns I
&vrud.khtdie6l@ss i
di*r4trdoldiwh.r I
152 KUNST VAN oVERLEVEN
Linksboven Binnenkomst in Apatou aan de FÍanse kant van de MaÍowijne
en sinds r860 een plaats waar Marrons van verschlllende volkeren zich geves-
tigd hebben; recent kwa men daar de vluchtel in gen b\,2oo9
Links lnwoner van Apatou Lamorai, politiek en cultuuractivist van Boní-Aluku
afkomst, vooÍzitter van de culturele vereniging Mama Bobi (Moederborst)
Boven Sedney Schmldt, afl(omstjg uit canse, getransmigreeÍd naar BÍowns-
weg en nu gevestigd in de Marron volkswijk Sunny Point aan de rand van
Paramaribo,2oog
zaam- of Brunswijkmarkt. Enkele belangrijke interlokale particuliere buslijnen zijn vrijwel volledig in handen van Marron-
ondernemers, met name die op de oost-westverbinding van Paramaribo naar Albina en de route over de Afobakaweg van
de stad naar het stuwmeer. ln alle sociaaleconomische geledingen in de stad zijn tegenwoordig succesvolle jonge Marrons
actief, met als grootste blikvangers de drie Marronministers in de regering en hun topambtenaren.
Net zoals de hele Surinaamse economie is ook de Marroneconomie Ín het binnenland in sterke mate afhankelijk van de
bijdragen van familieleden die zich elders hebben gevestigd. Tegelijkertijd speelt de Surinaamse overheid, waarin nu ook
Marrons vertegenwoordigd zijn, met de gedachte alle openbare voorzieningen in het binnenland te concentreren op een
aantal centrale plaatsen. Op die manier kan gezondheidszorg, scholing en bestuur efficiënter en op een hoger niveau wor-
den aangeboden en uitgevoerd. Tegelijkertijd is de verwachting dat zich hier dan ook meer economische activiteiten ont-
wikkelen, waardoor het groeikernen worden van Marrons die zich er vestigen. Of dit alles er komt en of het zo zal lopen is
nog zeer de vraag. Niettemin zeggen veel Marrons dat ze niet per se weg willen uit het binnenland, als de bestaansmogelijk-
heden er maar voldoende zijn. En zolang Marrons die buiten het binnenland zijn gaan wonen nog steeds een grote loyaliteit
tonen voor de dorpen van oorsprong, functionerend in transnationale netwerken, ontstaan er ook veel nieuwe en toekomst-
gerichte initiatieven. Dat blijkt wel uit de ontelbare grotere en kleinere stichtingen en ngo's en de stromen subsidieaanvra-
gen. ln hoeverre deze loyaliteit ook geldt voor de tweede en derde generatie Marronmigranten zal de toekomst uitwijzen.
NOTEN
1 lnterview z4aprilzoog (zie ook interview in Luijt 2oo8: 60 en 94).
2 ln deze periode was overigens ook de Caan Gadu-beweging actief die de uitgestotenen
kon reinigen. Uitwijken was dus niet altijd nodig.
3 PeÍsoonlijke communicatie, Pikin Slee 2Z oktober 2oo8 (zie ook Luijt 2oo8: 63 en Hoop
r989, o.a. 93-94).
4 Operation Gwamba is beschreven in de publicatie van.,ohn Walsh en Robert Gannon met
de veelzeggende titel ïime is short and thewater ríses, the story of the rescue of to.ooo oni-
mols from certoin death in o South Americon raín forest (r96s). ook zijn er televisiedocu-
mentaires over gemaakt.
7 IV1ARRONS IN DE STAD 153
Thesis
Full-text available
Traces of the past, such as artefacts, monuments and oral traditions, are increasingly used in educational activities, often designated by the term 'heritage education'. Policy makers and education officers have argued that cultural heritage could render the past more tangible, motivating pupils and stimulating their historical consciousness, and contribute to identity development amongst youngsters. The past can, however, also be brought too close in a way that it obstructs actual reflection on history and that it excludes particular perspectives. This study examines what strategies are used by museums, archives and memorial centres to bring the past closer and stimulate various forms of engagement. Furthermore, it studies how these techniques relate to the inclusion and exclusion of multiple points of view. This research encompasses an analysis of the educational materials, activities and museum presentations of fifteen heritage institutes in England and the Netherlands that deal with the history of the Trans-Atlantic Slave Trade and Slavery, the Second World and the Holocaust. An important outcome of this research is an analytical framework that provides insight into the effect of different narrative structures on the experience of the nearness or distance of the past and the various ways in which the past can be connected to the present. This study argues that elements of temporal proximity and engagement should be combined with detached reflection in order for heritage education to offer more than a coloured experience of the past and actually enrich history learning.
Book
Full-text available
Textiel is een belangrijke cultuurdrager, zeker in de Surinaamse marronsamenlevingen. Niet alleen wordt textiel gebruikt als versiering en bedekking van het lichaam of van objecten, maar bovendien geven de motieven en de dracht zelf uitdrukking aan allerlei aspecten van het leven. Marrons gebruiken en gebruikten textiel als informatiedrager, door de specifieke boodschappen en naamgeving die met name pangi's (wikkeldoeken) individueel meekrijgen. Marrontradities staan in een lange geschiedenis, maar zijn tegelijk ook altijd in beweging, aan verandering onderhevig en dus levend. Ook al woont het merendeel van de marrons niet meer in dorpsverband in het oorspronkelijke gebied, toch haalt men op hoogtijdagen het marrontextiel tevoorschijn. Bovendien zijn de familie- en culturele banden met de gemeenschappen in het binnenland zeker niet verbroken. Daar speelt textiel nog wel een grote rol in het dagelijks leven, zij het dat ook daar hele nieuwe expressies aan het culturele repertoire worden toegevoegd, zoals beschilderde doeken. Kortom, dit boek presenteert een voortdurende mengeling van het verleden en heden zoals dat zichtbaar wordt in marrontextiel.
Article
Full-text available
Old World crops entered the Americas as provision on slave ships and were planted by enslaved Africans in their home gardens, known as the ‘Botanical Gardens of the Dispossessed’. Escaped slaves who settled in Maroon communities in Suriname’s forested interior practiced shifting cultivation for centuries with seeds they brought from their home gardens. After the abolishment of slavery, Creoles largely abandoned agriculture and farming became the activity of Asian wage laborers. Maroon agriculture has never been studied in detail. The recent discovery of African rice (Oryza glaberrima) in a Maroon garden initiated this ethnobotanical study on Old World crops grown by Maroons, and their motivations for maintaining this agrodiversity. In 2013, we collected crop cultivars and landraces and interviewed 16 Aucan and Saramaccan Maroon farmers. The greatest richness was encountered in bananas, taro, okra and rice. Most crops were used for food, but sesame, melegueta pepper and African rice largely lost their food function and served mainly for rituals. Farmers exchanged seeds and tubers with family members and other ethnicities in both urban and forest communities. Spending time in the capital during childbirth or illness resulted in the loss of typical Maroon crops (e.g., Bambara groundnut), as seeds lost viability during the farmer’s absence. Motivation to grow specific crops and cultivars varied from tradition, food preference, seasonal spreading, rituals and traditional medicine. Documentation of specific landrace properties, storage of seeds in germplasm centers and in situ conservation are urgently needed to safeguard these previously undocumented Maroon landraces.
ResearchGate has not been able to resolve any references for this publication.