Reminiscentie kan men omschrijven als het stil of uitgesproken verwoorden van herinneringen aan een ver verleden. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen van alle leeftijden reminisceren, maar het fenomeen is voornamelijk bij oudere mensen onderzocht. Vooral de relatie met het psychisch (dys)functioneren werd een onderwerp van studie, mede door de algemeen verspreide opvatting dat reminiscentie of levensevaluatie noodzakelijk is om 'succesvol' ouder te worden (Butler, 1963). Het idee dat reminiscentie de ouder wordende persoon kan verzoenen met zijn verleden, werd echter in heel wat onderzoek genuanceerd. Reminiscentie kent verschillende functies en types, waarvan sommige inderdaad geassocieerd kunnen worden met 'een goede oude dag', maar andere helemaal niet (Wong & Watt, 1991). Reminiscentietherapieën werken vooral op ‘integratieve’ (verzoenende) en 'instrumentele' (probleemoplossende) reminiscentie. De methoden voor reminiscentiewerk stellen niet zozeer de evaluatie van het verleden, dan wel de overlevering van informatie, het sociale contact en het plezier van het vertellen voorop. Het vertellen over vroeger, met specifieke anekdotes, wordt door ouderen zelf als een aangename en zinvolle activiteit beschouwd. De wetenschap lijkt opnieuw aan te pikken bij het belang van deze simpele 'narratieve' vorm van reminiscentie door te onderzoeken hoe de vaardigheid om specifieke herinneringen te vertellen verband houdt met stemmingsniveau en -stoornissen. Effectonderzoek van reminiscentiewerk dat specifieke en anekdotische herinneringen stimuleert, is zeldzaam, en totnogtoe onbestaande voor mensen met een verstandelijke handicap. De motivatie om de betekenis van reminiscentie(werk) precies bij oudere mensen met een verstandelijke handicap te onderzoeken was het gegeven dat deze groep een groter risico heeft op psychische problemen in het algemeen en op stemmingsstoornissen in het bijzonder (Davidson, Prasher & Janicki, 2003). Mensen met een verstandelijke handicap hebben een grotere kans op negatieve levensgebeurtenissen, stressoren waarover ze vaak geen controle kunnen uitoefenen Ze missen ook dikwijls de juiste cognitieve strategieën om tegenslagen te verwerken en hebben minder verbale en sociale vaardigheden om steun te zoeken en te vinden bij anderen (Oswin, 1991). Een goede begeleiding van familie en professionele begeleiders op vlak van omgang met het verleden kan daarom van groot (preventief) belang zijn. We maakten zelf een onderscheid in drie visies op begeleiding in dit verband: een sociaal-kritische, een persoonsgerichte (person-centered), en een klinisch/therapeutische benadering. We onderzochten reminiscentie bij ouder wordende mensen met een verstandelijke handicap voornamelijk vanuit het derde perspectief maar ook in het licht van een breder ‘succesvol ouder worden’-kader. De relatie tussen reminiscentie en subjectief welbevinden stond centraal.
In manuscript 1 wordt reminiscentie op een kwalitatieve manier verkend door middel van een inhoudsanalyse op levensevaluatie-interviews met 10 onderzoekssubjecten. De meest voorkomende onderwerpen en de grotere variatie in negatieve thema’s en voorbeelden van alle reminiscentie types worden geduid en besproken. De conclusie is dat reminiscentietheorieën ook toepasbaar lijken bij mensen met een verstandelijke handicap.
Manuscript 2 schetst de beschikbare wetenschappelijke literatuur over reminiscentie bij mensen met een verstandelijke handicap, classificeert de publicaties in een sociaal-kritische, persoonsgerichte en klinische benadering, en duidt op het ontbreken van evaluatieonderzoek.
Manuscript 3 beschrijft de ontwikkeling van een aangepast narratief groepsreminiscentie programma door middel van een handelingsgericht onderzoeksopzet. Via een intensieve formatieve evaluatie in 1 case en een korte productevaluatie in 6 cases wordt de handleiding voor het programma op punt gesteld. Belangrijkste aanpassingen zijn de toevoeging van extra visuele stimuli, een vaste sessiestructuur en drie begeleiderrollen.
Manuscript 4 presenteert een evaluatie van het differentiële effect van groepsreminiscentie tegenover
een alternatieve vorm van groepswerk op aspecten van subjectief welbevinden door middel van een quasi-experimenteel ABA-design. Levenstevredenheid en zelf waargenomen competentie konden niet beïnvloed worden. De toename in stemmingsniveau kon weliswaar niet experimenteel, maar wel door een tijdseffect verklaard worden. De mate van specifieke herinneringen van de deelnemers bleek geen covariaat, maar wel hun mate van extraversie en emotionele stabiliteit. De hypothese verschoof naar de positieve effecten van het groepswerk zelf.
Manuscript 5 rapporteert over een gemengde effect/proces-evaluatie van groepsreminiscentie met
bijzondere aandacht voor activiteit, focus en uitgedrukt welbevinden tijdens de sessies. Een sequentiële analyse op gestructureerde gedragsdata leverde evidentie dat groepsreminiscentie activerend en betrokkenheidverhogend kan werken, en dat visuele strategieën daarbij efficiënter zijn dan verbale. Reminiscence can be defined as silently or explicitly expressing memories of a distant past. Research has demonstrated that people of all ages reminisce, but the phenomenon has been researched mainly in older people. Especially its relation to psychological (dys)functioning has become a subject of study, partly by the generally widespread opinion that reminiscence or ‘life review’ is necessary in order to age ‘successfully’ (Butler, 1963). The idea that reminiscence can reconcile the ageing person with his past has been questioned in a lot of research. Reminiscence has different functions and types; some of them may indeed be associated with ‘a good old age’, both others not at all (Wong & Watt, 1991). Reminiscence therapies have focused primarily on 'integrative' (reconciling) and 'instrumental' (problem solving) reminiscence. Reminiscence work on the other hand, does not involve an evaluation of the past, but concentrates on ‘simple’ reminiscence. The aims are to pass on information, to have social contacts and to enjoy the sheer pleasure of storytelling. Elderly people themselves regard telling of the old days, with specific anecdotes, as a pleasant and meaningful activity. Science seems to link up again with the importance of this simple 'narrative' form of reminiscence by researching how the skill of relating specific memories is linked to mood disorders. Research into the effect of reminiscence work stimulating specific and anecdotal memories, is rare, and until now inexistent as to people with intellectual disabilities.
The reason why we wanted to research the relevance of reminiscence (work) precisely in (with) elder people with intellectual disabilities was the fact that this group runs a greater risk of metal health problems in general and mood disorders in particular (Davidson, Prasher & Janicki, 2003). People with intellectual disabilities run a greater risk of negative life events, stressors they often cannot control. They also often lack the right cognitive strategies in order to deal with setbacks and have less verbal and social skills in order to seek and find support from others (Oswin, 1991). Good support by family and professional attendants as to dealing with the past is therefore of great (preventive) importance. We have distinguished three views on support in this context: a socio-critical, a person-centered, and a clinical/therapeutic approach. We have investigated reminiscence with ageing people with intellectual disabilities especially from the third point of view, but also in the light of a broader ‘successful ageing’-framework. The connection between reminiscence and subjective well-being is the central issue in this doctorate.
In manuscript 1 the quality of reminiscence is explored by means of a content analysis on life review-interviews with 10 research subjects. The most frequent subjects, the greater variation of negative themes, and examples of all reminiscence types are interpreted and discussed. The conclusion is that reminiscence theory also seems to apply to people with intellectual disabilities.
Manuscript 2 surveys the available scientific literature on reminiscence in people with intellectual disabilities, classifies the publications in a socio-critical, individual and clinical approach, and interprets the lack of evaluation research.
Manuscript 3 describes the development of an adapted narrative group reminiscence program by means of an action-oriented research design. By means of a formative evaluation in one case and a product evaluation in six cases the manual to the program was finalized. Major adjustments to the program included the addition of extra visual stimuli, a fixed session structure and three support roles.
Manuscript 4 presents an evaluation of the differential effect of group reminiscence as opposed to an alternative form of group work on aspects of subjective well-being by means of a quasi-experimental ABA-design. Life satisfaction and self-perceived competence could not be influenced. Although mood level could not be experimentally manipulated, it nonetheless seemed to increase over time. The participants’ expressed level of memory specificity did not turn out to be a covariate, but the degree of extraversion and emotional stability did. The hypothesis shifted to the positive effects of the group work itself.
Manuscript 5 reports on a mixed effect- and process-evaluation of group reminiscence with attention to activities, focus and expressed well-being during the sessions. A sequential analysis of structured behavioural data gave provisional proof that group reminiscence may have an activating and involving effect, and that in that process visual strategies are more efficient than verbal ones.
cient than verbal ones. Doctor in de Pedagogische Wetenschappen Centrum voor Orthopedagogiek Departement Pedagogische wetenschappen Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen Doctoral thesis Doctoraatsthesis